Schipperen tussen grote opgaven en lokale oplossingen

07 december 2018  /  Jeroen Niemans

Nederland staat voor een aantal majeure transitieopgaven. In het advies dat de Raad voor de Leefomgeving (Rli) onlangs aan minister Ollongren stuurde, stelt ze dat wat haar betreft vooral in de regio gewerkt moet worden aan de ruimtelijke inpassing van deze opgaven. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is daarvoor een belangrijk instrument. Zien lokale bestuurders hierin ook een rol voor het Rijk en welke? Jeroen Niemans sprak met wethouders in de Peel en de Achterhoek. De afstand tussen Rijk en regio is soms nog groot, maar Den Haag komt op enkele essentiële dossiers langzaam dichterbij.

Wethouder Buunk heeft in Bronckhorst zijn handen vol om lokaal het goede te doen. Onder zijn verantwoordelijkheid wordt er onder andere gewerkt aan een omgevingsvisie. Met een schuin oog volgt hij wat er in Den Haag gebeurt rond de Nationale Omgevingsvisie. Het recent verschenen kabinetsperspectief biedt volgens Buunk een uitgestoken hand aan gemeenten. Daarin worden op het gebied van klimaat, energie, verstedelijking en het landelijke gebied de eerste stappen gezet in de richting die het Rijk voor ogen heeft. ‘De opgaven worden helder geschetst, en zijn net als de drie benoemde principes relevant voor onze gemeente.’ Buunk doelt op de inrichtingsprincipes uit het perspectief die een basis leggen voor een nieuwe manier van kijken, denken en werken. Het eerste: functiecombinaties gaan altijd boven enkelvoudig ruimtegebruik. Het tweede: de kenmerken en de identiteit van een gebied staan altijd centraal. Het derde: afwenteling wordt voorkomen; lusten en lasten worden zo eerlijk mogelijk verdeeld.

Belangrijk is hoe er invulling wordt gegeven aan de gedachte van één overheid

Een overheid

Maar de vervolgstap baart Buunk wel zorgen. Vanuit de NOVI wordt ingezet op een gezamenlijke en gebiedsgerichte uitwerking van de opgaven en de principes. Daarbij geeft het Rijk niet helder aan wat precies het nationaal belang is dat in het geding is en welke consequenties en acties het Rijk daaraan verbindt. De wethouder ziet dat die beweging ook op provinciaal niveau wordt gemaakt. De provincie Gelderland stelt in haar provinciale omgevingsvisie dat ze samen met gemeenten aan de slag gaan met de opgaven van Gelderland, zonder helder te zijn over waarom de genoemde opgaven van provinciaal belang zijn. De nadruk op gezamenlijkheid van de hogere overheden zonder duidelijkheid over de eigen inzet is een gevaar in de ogen van Buunk. ‘Het moet van iedereen zijn, maar voor je het weet is het van niemand en dan heb je er niets aan.’ Wat doet het Rijk nu en wat is nu haar inzet, vraagt Buunk zich af. ‘Neem de uitwerking in gebiedsagenda’s die een centrale plek krijgt in de NOVI: Wat is nu de scope van deze gebiedsagenda’s en welke middelen en instrumenten worden daar vanuit het Rijk aan verbonden?’

Deze onduidelijkheid herkent de Deurnese wethouder Biemans ook. Vanuit zijn Deurnese ervaring gelooft hij erg in het werken met regionale agenda’s. Deurne maakt onderdeel uit van de regionale samenwerking rond Eindhoven. Onder de vlag van Metropoolregio Eindhoven werken 21 gemeenten rondom Eindhoven samen. Succesfactor hierbij is volgens Biemans de sterke regionale verbondenheid: ‘Deurne voelt zich echt een van de eenentwintig.’ De Metropoolregio Eindhoven werkt volgens hem zo goed omdat het aansluit bij economische logica. Bedrijven in Deurne zijn onderdeel van het economische ecosysteem van bedrijven in en rond Eindhoven. Dat maakt het werken op regionale schaal logisch. Het succes van deze samenwerking stemt Biemans hoopvol over het werken aan de hand van een regionale agenda.

Belangrijk daarbij is wel hoe er invulling wordt gegeven aan de gedachte van één overheid, waarbij de vraag van de inwoner en ondernemer centraal staat en de verschillende overheden naar buiten toe één geluid laten horen. Biemans lijkt hier minder sceptisch over dan Buunk. Maar ook in Brabant is het nodig dat er een helder beeld van het doel en de inzet van de provincie is. Op economisch vlak is dit een belangrijke succesfactor gebleken. Dat zorgt voor een consistente lijn en helpt op die manier ook bij het verbinden van de lokale opgave aan een hoger schaalniveau. Want uiteindelijk is vertaling van de grote opgaven naar het lokale niveau noodzakelijk. Daar wordt de vergunning voor bijvoorbeeld een zonnepark afgegeven of beslist over de omgevingsvergunning om nieuwe woningen te bouwen.

Fotografie: Pim Geerts

Keuzes voor woningbouw

Beide wethouders hopen dat de NOVI hen straks gaat helpen in de zoektocht naar een perspectief met doorwerking in de lokale omgevingsvisie. Buunk geeft twee concrete voorbeelden van opgaven die het lokale niveau ontstijgen, maar die wel sterk verbonden zijn aan de lokale opgaven in Bronckhorst: de woonopgave en de transitie van de landbouw. Hij kijkt met name hoopvol naar Den Haag in het kader van de woonopgave. Er is vraag naar woningen in de Achterhoek, maar vanwege terughoudend provinciaal beleid is er weinig mogelijkheid om hieraan tegemoet te komen. In het kabinetsperspectief wordt gesteld dat woningen worden gerealiseerd in de regio’s waar de vraag is. Dat stemt Buunk hoopvol om de woningvraag in Bronckhorst te kunnen gaan accommoderen, en daarmee mensen in Bronckhorst een perspectief op een woning te kunnen bieden die betaalbaar, groen en duurzaam is.

Toch mist Buunk een duidelijke richting van het Rijk in de woningbouwopgave. Hij stelt dat er geen heldere keuze wordt gemaakt voor inzetten op verstedelijking in de Randstad of in wat hij de Bandstad noemt: van Zwolle in het noorden via Deventer en Arnhem-Nijmegen richting de Brabantse steden. Een dergelijke keuze is niet alleen relevant voor deze steden en omliggende gebieden zelf. Ook voor een regio als de Achterhoek maakt het duidelijk wat ze kan verwachten. Buunk is van mening dat de rol van het Rijk vooral ligt bij het versterken van het onderliggende netwerk, en dan met name op het gebied van infrastructuur en openbaar vervoer. Bij een keuze voor een polycentrisch Nederland moet het Rijk deze groei mogelijk maken door te investeren in dat netwerk. De keuze voor de Randstad of voor de Bandstad is relevant, want geld kan maar één keer worden uitgegeven. Of het wordt ingezet voor het verbeteren van de verbinding tussen Olst en Apeldoorn, of het wordt in een tramnetwerk rond Utrecht gestoken. De voorkeur van Buunk is helder, maar hij snapt goed dat dit een keuze is. Alleen: die keuze ligt nu niet voor. Daarmee ontbreekt een reëel perspectief voor zijn eigen gemeente. En daarmee ontbreekt een belangrijke bouwsteen voor de lokale omgevingsvisie van Bronckhorst.

In Bronckhorst wil men snelle stappen zetten richting een circulaire landbouw

Buitengebied wacht af

De Deurnese wethouder Biemans slaat met name aan op het tweede thema dat collega Buunk noemt, de landbouw. In de Landbouwvisie van minister Carola Schouten wordt een transitie naar kringlooplandbouw bepleit. Deze transitie van de landbouw zal ingrijpende gevolgen hebben voor agrarische gemeenten als Bronckhorst en Deurne. Deze transitie zien ze daar al een tijdje aankomen, maar ondertussen wacht het buitengebied af, zo stelt Biemans. Concreet ziet hij die afwachtende houding terug in een terugloop van het aantal vergunningaanvragen. Onzekerheid over de gevolgen van deze visie voor de individuele boeren slaat de dynamiek voor een deel lam. In Noord-Brabant heeft de provincie haar koers al uitgezet en vol ingezet op transitie naar duurzame landbouw. Dat het Rijk op dezelfde lijn zit helpt enorm om buitengebied ‘in de actiestand te krijgen’, zoals Biemans het noemt.

In Bronckhorst wil men ook in de actiestand en snelle stappen zetten in de richting van de gewenste circulaire landbouw. In programma’s als Vruchtbare kringloop Achterhoek en Kunstmestvrije Achterhoek werken hier al honderden boerenbedrijven aan. Alle ingrediënten zijn in de regio aanwezig om te versnellen in de visie van wethouder Buunk. Boeren die willen, lokale kennis en kunde om het anders te kunnen gaan doen, en lokale bedrijven die willen innoveren in producten die deze overstap naar circulaire landbouw mogelijk maken. Hiermee kan de druk op het milieu worden verminderd. Om daar nu stappen in te kunnen maken is ruimte nodig om grootschalig te kunnen experimenteren. Dat vraagt in specifieke gevallen om uitzonderingen op nationale en Europese regels. Niet om die regels buiten werking te stellen, maar om de doelen op een andere manier te kunnen bereiken.

Dat is nu echt iets dat de wethouder niet in zijn eentje kan bewerkstelligen. Maar hij ziet in de circulaire landbouw wel een interessant perspectief voor de lokale omgevingsvisie. Zo legt Buunk de vinger op de zere plek. De NOVI kan hem wel helpen, maar dan moeten er wel keuzes gemaakt worden. ‘Als je wil dat je beleid effect heeft moet je keuzes maken, anders is het van weinig betekenis voor de lokale praktijk.’ Daar haakt Biemans op aan. Hij verwijst meerdere keren naar de gigantische invloed van Sicco Mansholt op de inrichting van het agrarisch gebied. Hij pleit niet voor nieuw top-down beleid, maar is wel van mening dat het Rijk wat sterker middelen en instrumenten mag ontwikkelen, zodat het makkelijker wordt om lokaal invulling te geven aan die lijn. Daar heeft de wethouder uit Deurne ook wel gedachten bij en hij wil daar graag echt over in gesprek in het kader van de NOVI. Hij wacht dan ook op de uitnodiging uit Den Haag.


Jeroen Niemans

Over de auteur

Jeroen Niemans is adviseur bij Hiemstra en De Vries.



Ook interessant:

Springplank voor een betere stad

Anne Seghers

Nieuw Zicht op Leiden

Daphne Koenders

De ontluikende kracht van middelgroot

Anne Seghers