Naarmate de Nationale Omgevingsvisie dichterbij komt, lopen de verwachtingen op. Eindelijk weer een omvattende toekomstvisie op rijksniveau. Eindelijk komt het grote verband tot stand tussen de ingrijpende transities van deze tijd. Zijn die verwachtingen wel realistisch? NL Magazine nodigde drie betrokkenen uit om hierover in gesprek te gaan.
Ambitie, hoop en zorg strijden om voorrang, als drie mannen hun verwachtingen van de Nationale Omgevingsvisie uitwisselen. Alle drie zijn ze nauw betrokken bij de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, vanuit verschillende posities. Alle drie zijn ze overtuigd van wat een goed, integraal omgevingsbeleid voor elkaar kan krijgen. Maar ook zijn alle drie zich bewust van wat zo’n beleid in de weg staat.
Als de drie al zijn opgestaan en een van hen de mogelijkheid van Schiphol op zee ter sprake brengt, voert ambitie uiteindelijk de boventoon. ‘Technisch kunnen we het’, zegt Bart Krol, de voormalige bestuurder. Hij was gedeputeerde in Utrecht en is nu adviseur bij het bureau Common Eye. ‘Technisch kan alles, als we het geld er maar voor over hebben. Ik ben ervan overtuigd dat je daar met Nederland over kunt praten.’
‘Miljoenen mensen zouden daar gelukkig van worden’, zegt Gijs van den Boomen, landschapsarchitect van origine en nu inhoudelijk directeur bij KuiperCompagnons. ‘De geluidsspin van Schiphol is schrikbarend. Die reikt inmiddels tot in Utrecht en Flevoland.’
De derde man, Emiel Reiding, weet dat hij zijn woorden moet wegen. ‘Ik zie beweging ontstaan rond Schiphol.’ Reiding is directeur van de Nationale Omgevingsvisie bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aan hem om niet alleen tot een aansprekend, samenbindend beeld te komen van hoe Nederland zich de komende decennia kan of moet ontwikkelen, maar daarin ook collega-departementen, decentrale overheden en maatschappelijke groeperingen mee te nemen. Om nog te zwijgen van de zeventien miljoen Nederlanders over wiens leefomgeving het gaat.
Misschien moeten we ophouden om de afkorting NOVI te gebruiken, oppert Van den Boomen. De Nationale Omgevingsvisie is te belangrijk om af te korten. ‘Mensen vergeten waar zo’n kreet voor staat, net als destijds met de Vinex.’ De verwachtingen van de omgevingsvisie zijn hoog, stelt hij, misschien wel te hoog. ‘Vijftien jaar lang was visie absent. Dat maakt hongerig. Mensen hebben behoefte aan lange beleidslijnen, aan perspectieven.’
Niemand ligt ’s nachts woelend in bed omdat die nota er nog niet is
Krol relativeert: ‘Niemand ligt ’s nachts woelend in bed omdat die nota er nog niet is. Iedereen ziet dat er grote transformaties aankomen, maar veel Nederlanders weten niet precies waar die toe dienen. De ene keer horen ze dat er huizen moeten worden gebouwd, de volgende keer dat er windmolens moeten komen en dan weer dat we gasloos moeten. De gemiddelde Nederlander vraagt zich af of dat allemaal iets met elkaar te maken heeft en waar dat dan vandaan komt. De Nationale Omgevingsvisie kan al die veranderingen integreren. Zodat mensen begrijpen dat alles wat om hen heen gebeurt, en dat is heel veel, te maken heeft met dat ene toekomstperspectief.’
Van den Boomen: ‘De vraag is of mensen geloven dat het gaat werken. Dat kan alleen door ook een hoopvol begin neer te zetten. De visie moet vergezeld gaan van acceleratiepaden: er staat ons een grote taak te wachten, en daar gaan we op deze manier mee beginnen.’
Volgens Reiding is de manier van kijken, denken en werken minstens zo belangrijk als dat toekomstperspectief en de daaraan verbonden beleidskeuzes. In zijn beeld staat de omgevingsvisie voor een cultuurverandering. ‘De tijd van de grote nota’s is voorbij’, stelt hij. ‘We schrijven geen volgende Vinex. De Nationale Omgevingsvisie is geen momentopname. Ikzelf zou hem graag elk jaar updaten. Nagaan hoe we ervoor staan, waar het opschiet en waar we een tandje moeten bijschakelen. En zo nodig op onderdelen bijstellen, zonder hem helemaal overhoop te halen.’
Die nieuwe manier van kijken, denken en werken is een voornaam onderwerp in het kabinetsperspectief over de Nationale Omgevingsvisie dat minister Ollongren begin oktober naar de Tweede Kamer stuurde. Het noemt drie inrichtingsprincipes. Het eerste: functiecombinaties gaan altijd boven enkelvoudig ruimtegebruik. Het tweede: de kenmerken en de identiteit van een gebied staan altijd centraal. Het derde: afwenteling wordt voorkomen; lusten en lasten worden zo eerlijk mogelijk verdeeld.
Lokaal worden vaak al integrale plannen gemaakt die aan deze principes voldoen, erkent Reiding. ‘Dat soort plannen hebben we nodig. Maar als er rijksmiddelen bij nodig zijn, moeten integrale plannen weer uiteen worden gelegd in hun afzonderlijke componenten. Dat heeft te maken met de manier waarop het Rijk financiert. Rijksmiddelen hebben altijd een vastomlijnd doel, zoals verbetering van de luchtkwaliteit of een betere bereikbaarheid. De effectiviteit van die middelen moet worden aangetoond voor dat ene doel. Het is vooralsnog niet mogelijk om ze in één gebiedsgerichte pot voor integrale omgevingskwaliteit bij elkaar te brengen.’
Fotografie: Pim Geerts
Er liggen twee ambities op tafel: een acceleratie en een cultuurverandering. Kunnen die samengaan? Hebben we genoeg tijd om te wachten op een vernieuwde beleidscultuur? Reiding stelt dat de kansen er juist nu liggen. ‘Om een beleidscultuur te veranderen, zijn aanjagers nodig. De afgelopen vijftien jaar waren die er onvoldoende. Nu kan de woningbouw weer zo’n aanjager zijn, of de energietransitie.’
Van den Boomen reageert: ‘Dan heb je een politieke leiding nodig die niet zegt dat je voor visie naar de oogarts moet.’ Het is volgens hem niet alleen de rijksfinanciering die verhindert om de noodzakelijke verbanden te leggen, maar ook de manier waarop het maatschappelijk debat wordt gevoerd. De discussie over ruimte voor woningbouw buiten de stad is een voorbeeld: ‘Het is stalemate. Mensen blijven in hun putje zitten. Dat is laakbaar.’
Van den Boomen verwijst naar een onderzoek dat zijn bureau uitvoert voor de gemeente Alphen aan den Rijn. De gemeente heeft enkele honderden nieuwe woningen per jaar nodig. Binnenstedelijk schiet de bouwcapaciteit tekort, stelt Van den Boomen, zeker omdat er niet alleen vraag bestaat naar binnenstedelijke milieus, maar ook naar een groene, suburbane woonomgeving. Hij ziet goede kansen om zo’n woonomgeving te combineren met andere functies. Juist in het laaggelegen veenweidegebied, juist in het Groene Hart. ‘We kunnen in Alphen anders bouwen; aan de rand van de stad, in balans met het landschap. We creëren zo een nieuw beheerregime voor de veenweidepolder, waarmee we problemen van oxidatie en bodemdaling oplossen. Daarover willen we praten met landbouwers en het waterschap. De stad en zijn groene omgeving zijn nu nog gescheiden werelden. Andere wetten, een andere taal en andere financiering. Gevolg is dat de meeste steden in het Groene Hart met hun rug naar dat prachtige veenweidelandschap staan.’
Een hoopvol perspectief zonder mensen voor de gek te houden: dat is wat van de NOVI verwacht mag worden
Dat de woningbouwdiscussie in maar één dimensie wordt gevoerd, merkt ook Krol. ‘In dit land met zo’n rijke traditie van slim bouwen, hou ik een lichte voorkeur voor transformatie’, zegt hij met gevoel voor understatement – Van den Boomen reageert: ‘Dat doen we dan ook’. Maar Krol ziet de aandacht voor de bestaande woningvoorraad nu ondersneeuwen. ‘We moeten alle bestaande woningen verduurzamen, uitgezonderd misschien die van de laatste twintig jaar. In een woning van honderd jaar oud zet je niet zo makkelijk een warmtepomp.’
Krol: ‘We hebben in honderden jaren geleerd om comfortabel te wonen op deze postzegel in het moeras. In die zin is het verhaal van deze tijd niet nieuw. Maar het vraagt om alle hens aan dek als het gaat om creativiteit. Het vraagt om een hoopvol perspectief, zonder mensen voor de gek te houden. Die neiging hebben we in Nederland vaak wel. We kunnen eindeloze discussies voeren over een windmolentje hier of daar, maar het gaat misschien wel om duizenden. Mensen vinden je een grote zak als je dat zegt, als bestuurder. Maar ze vinden je een nog veel grotere zak als je doet alsof we klaar zijn met één of twee en later blijkt dat je wist dat het er duizenden moesten zijn.’
Een hoopvol perspectief zonder mensen voor de gek te houden: dat is wat van de Nationale Omgevingsvisie verwacht mag worden. Harde noten kraken. Aantonen dat stad en landschap onmiskenbaar gaan veranderen. Bewijzen dat een samenhangende aanpak tot een betere en duurzamere omgevingskwaliteit leidt en laten zien hoe die integraliteit bereikt wordt. Institutionele belemmeringen wegnemen. Of Schiphol al dan niet naar de Noordzee verhuist, zal nog niet meteen duidelijk worden. Maar het Kabinetsperspectief voor de Nationale Omgevingsvisie stelt wel een vernieuwende aanpak van het luchtvaartbeleid in het vooruitzicht, samen met betrokken partijen en in samenhang met de andere belangen in de regio.
NL Magazine #3: Ruimte voor verdichting
Dit artikel is afkomstig uit het derde nummer van NL Magazine dat in december verschijnt. Daarin staat centraal hoe we verdichting kunnen gebruiken als vliegwiel voor een betere stad. Een gedrukt exemplaar van NL Magazine ontvangen?
Meld je dan hier aan.
Peter Paul Witsen
Peter Paul Witsen is zelfstandig planoloog en vakjournalist