De geschiedenis van de Nederlander en zijn polderland hangen nauw samen. ‘Het maken van nieuw land is een verrukkelijk narratief, dat heeft ons bepaald, het zit in ons DNA’, zegt landschapsarchitect Adriaan Geuze. Met hem spreken we over de betekenis van het Nederlandse landschap, hoe we ermee omspringen, en de noodzaak van een deugdelijke planning. ‘We bejubelen het landschap, maar we wisselen het zonder problemen in als een zonnecel een kwartje meer oplevert.’
Om het Nederlandse landschap te duiden wijst Adriaan Geuze naar de Grote Ontginning. Vanaf het jaar duizend werd, in een relatief korte periode, een enorm areaal aan veenvlaktes ontgonnen – van Zeeland tot Groningen. ‘Ons landschap is een product van pragmatisme, van sloten graven. Het is een landschap gemaakt door monniken, boeren, baggeraars, bajesklanten, nuttelozen. Later waren het waterschappers, cartografen, landmeters die het land vormden. Bij elkaar maakten zij een grootse horizon die nergens op de wereld bestond, zonder dat er een verheven ideologie aan ten grondslag lag. In essentie heeft het landschap een betoverende eenvoud en gewoonheid.’
In de 17e eeuw volgde een omslag, het pragmatische landschap kreeg een romantiek toebedeeld. Het boerenland werd het onderwerp van schilders, het gewone werd het sublieme. ‘Maar je moet je wel bedenken dat dit landschap is ontstaan met de dood op de hielen. Toen men in het moeras ging wonen, ging het gelijk mis. De grote overstromingen uit die tijd waren rampzalig, zoals de Sint-Luciavloed in 1287, waarbij naar schatting 50.000 mensen omkwamen – zo’n tien procent van de bevolking.’ Dat voortdurende gevaar bracht de Nederlanders tot een eeuwigdurend schaven aan het landschap. ‘In het Nederlandse landschap zit ook altijd iets obsessiefs, dat komt daarvandaan: we moeten altijd beter, het is nooit af – laag over laag over laag. Er is geen berusting.’
‘We bejubelen het landschap, maar we wisselen het zonder problemen in als een zonnecel een kwartje meer oplevert’
‘In omringende landen heeft het landschap een mythische betekenis. In Nederland werd het vanaf de Grote Ontginning geobjectiveerd, geëxploiteerd. Kolonisten ontsnapten aan de feodale denkwereld, waarin de mens lijfeigene was van de landheer, en waarin de gemeenschap één was met het landschap. Het land werd een perceel, bemeten en uitgepast, met sloten afgebakend. Het “land-schap” was een contract. Dat verklaart een deel van onze volksaard: alles is te koop. Dat is de grote paradox. We bejubelen het landschap, het zit in ons, maar we wisselen het zonder problemen in als een zonnecel een kwartje meer oplevert.’
‘Kijk bijvoorbeeld naar Zuid-Holland. We huiveren om de situatie in China, waar het platteland rond de steden wordt opgeruimd, maar de transformatie langs de spoorlijn van Den Haag naar Utrecht is ongelooflijk. In zes jaar tijd is dat hele landschap verdwenen. Dat zíjn Chinese toestanden. Als buitenlander zeg je: die zijn de weg kwijt. Als Nederlander denk je: dat is nu eenmaal zo, dat daar in Waddinxveen een rozenkwekerij van 25 hectare moet komen. Maar het leidt tot vervreemding, je verliest je oriëntatie op je geboortegrond.’
Ontpoldering Noordwaard in het kader van Ruimte voor de Rivier. Fotografie: Jeroen Musch
Toch is het niet allemaal kommer en kwel. ’Tegenover de verrommeling van het landschap staat dat de watersteden enorm worden gewaardeerd. Ze lagen er nog nooit zo goed bij als vandaag. Dat geldt ook voor de Veluwe en de Wadden. Maar grote delen van het landschap ontvliegen ons, in een generatie tijd.’
Daarmee doen we ons landschap en onszelf tekort, stelt Geuze. ‘Het verramsjte landschap tussen de steden heeft een negatieve invloed op het vestigingsklimaat. Wij kunnen niet concurreren op prijs. Nederland heeft een hoogwaardige economie, die moet concurreren op innovatieve en hoogwaardige milieus. Om een aantrekkelijke vestigingsplaats te zijn, heb je dus niet alleen vliegvelden of snelwegen nodig, of een stabiele politiek – het wordt internationaal steeds duidelijker dat je ook zult moeten investeren in zachte waarden als groen, parken, frisse lucht, cultuur.’
Die internationale ontwikkeling leek aan Nederland voorbij te gaan. Het was voor Geuze aanleiding om samen met Paul Gerretsen van Vereniging Deltametropool een programma op te zetten rond het landschap als vestigingsvoorwaarde. Dat resulteerde in de publicaties Blind Spot en Spot On, en een twaalftal pilotprojecten, waarvan Geuze er ook zelf een begeleidde. ‘Niemand in Nederland zit te wachten op planning. Er was een andere aanvliegroute nodig om de waarde van het landschap onder de aandacht te brengen, een meer economische.’
‘De waarde die in het Nederlandse cultuurlandschap zit, moet je benutten en versterken. Luister naar wat burgemeesters van internationale metropolen zeggen en doen: zij werken aan goede buurten, aan hoogwaardig groen, aan cultuur, aan het ommeland. Dat trekt mensen. Als je kijkt naar succesvolle steden als Kopenhagen, Hamburg, en Barcelona, dan ontdek je dat zij duidelijk aan planning doen, aan landschapszorg. Ze expliciteren de zachte waarden. De facto hebben zij nu een betere planning dan wij.’
‘Zonder planning gaan we dat waardevolle landschap in razend tempo kwijtraken’
Het verlies van de Nederlandse planningstraditie zint Geuze niet. ‘Zonder planning gaan we dat waardevolle landschap razendsnel kwijtraken.’’ Hij wijst specifiek naar de planning van begin twintigste eeuw, die een hoogtepunt bereikte in de jaren twintig en dertig met onder meer de aanleg van de Zuiderzeewerken, het plan Zuid van Berlage, de organisatie van de Olympische Spelen, het eerste snelwegenplan, de nieuwe sluizen van IJmuiden, de kanalisatie van de Maas, de eerste ruilverkavelingen.
‘Het was een tijdperk van grootschalige planning met grote nuance. Er waren grote visies – geen blauwdrukken! – die kleinschalig werden omgezet in goede plannen. Het was een progressieve traditie: wat je vandaag bedenkt, kun je volgend jaar verbeteren. Er was geen verslaving aan het eerste plan. Planners keken met een zekere mate van mededogen naar de medemens, die via allerlei vormen van overleg betrokken werd. Er was veel discussie, maar het was wel democratisch. Het was de climax van onze planningstraditie, die model zou staan voor de Wederopbouw en de Deltawerken.’
De omslag ziet Geuze in de jaren zestig en zeventig, mede als reactie op fel bekritiseerde prestigeprojecten als de Bijlmermeer en Hoog Catharijne, maar ook door de gifpolders en de snelweg door Amelisweerd. ‘De zachte sectoren werden de nieuwe Deltawerken: onderwijs, openbaar bestuur, economie, moraliteit, religie, seksualiteit. Als je de Derde Nota Ruimtelijke Ordening leest, dan is dat eigenlijk de opheffing van planning. We zijn van een lerende, open minded, democratische planning met maatwerkoplossingen naar een wereld gegaan van beleid, procedures en onderzoekscommissies. De “ruimtelijke ordening” werd een enorme sector met duizenden banen – een sector bedacht om niets te leveren. Er zijn zoveel regels en procedures opgetuigd, dat niemand het nog begrijpt. Je begint met een visie, je eindigt met spaghetti. Op die manier begint geen wethouder nog aan planning.’ Geuze bespeurt in het resultaat daarvan een pijnlijke paradox: ‘Er kwam een taboe op verandering van de ruimte, maar nog nooit is de ruimte zo snel veranderd.’
‘In de waterplanning lijkt onze traditie wel behouden. Dat is een geaccepteerd domein voor planning en innovaties – het kan dus nog steeds. Kijk naar het project Ruimte voor de Rivier. Daarin werd een grote visie gekoppeld aan lokaal maatwerk, met soberheid en doelmatigheid als stijlkenmerken.’ Ruimte voor de Rivier past daarmee perfect in de planningstraditie die Geuze propageert, maar er liggen meer kansen om die traditie opnieuw te omarmen. Zo ziet hij ook in de Groningse aardbevingsproblematiek een perfecte casus.
Ontpoldering Noordwaard in het kader van Ruimte voor de Rivier. Fotografie: Jeroen Musch
‘De visie moet zijn: alle Groningers zijn veilig, er valt geen schoorsteen meer van het dak en we maken van de nood een deugd. Als we toch miljarden uitgeven – en dat gunnen we de Groningers, daar zijn we het al lang over eens – dan moet dat geld niet louter naar de funderingsaannemers. Dan heb je niets bereikt. We moeten de visie koppelen aan meerwaardes. Nationaal aangestuurd, vanuit een regionaal kantoor uitgevoerd, gebaseerd op de lokale agenda’s.’
‘Vraag lokaal wat beter moet, waaraan behoefte is, en pak dat dan integraal op. Wees genereus, sober en doelmatig. Als je nieuwe funderingen moet maken, kun je ook meteen isoleren, de buitenruimte en het schoolplein verbeteren, een nieuw fietspad maken, enzovoorts. Als je nieuwbouw moet plegen, investeer dan in een Groningse School. Geef mensen trots. Bovenal, zorg dat er verantwoording wordt afgelegd: maak een minister verantwoordelijk, implementeer maatregelen met transparantie op lokale schaal en zorg dat er een stopknop is voor de momenten waarop het anders gaat. Dat zet iedereen op scherp.’
Als voorbeeld noemt Geuze de afsluiting van de Haringvliet. ‘Daar is niet alleen geïnvesteerd in een delta die niet meer overstroomt, maar als bijvangst is er ook een nieuwe economie gecreëerd. Dat is nooit bedacht in de Deltawet: die zegt alleen dat er nooit meer een ramp mag komen. Maar die benadering voor lokaal maatwerk was wel geïnstitutionaliseerd.’
Geuze wil niet aan het idee dat de maatschappij veel complexer is geworden en dat grootschalige planning daarom niet meer mogelijk is. ‘Er wordt vaak gezegd dat we te divers zijn, dat we het nergens over eens zijn. Dat betwijfel ik. Gemiddeld genomen vinden Nederlanders dat we water goed moeten organiseren, dat we elkaar moeten vinden in plaats van kwijtraken, dat de steden leefbaar moeten zijn, met ruimte voor verschillende inkomensgroepen.’
‘Maar er is ook consensus over het belang van gezelligheid: de kleine schaal, geen grote metropolen. Nederlanders zijn gehecht aan de illusie dat ze de stad snel kunnen ontvluchten. Bovendien bewegen we dagelijks in onze uiteengelegde metropool. Al die mensen vinden het heerlijk om de dag geboren te zien worden in de mist, om een knotwilg te zien, een koe, en dan weer terug de stad in te gaan. Daarvoor is het landschap ontzettend relevant.’
‘Gezonde lucht, een open kust, de Waddenzee. Er is een lange lijst aan parameters voor planning waarop het merendeel van de mensen eenzelfde mening heeft. Het is een farce om te denken dat op veel terreinen geen overeenstemming is. Nee, geen honderd procent, maar dat hoeft ook niet – dat is er nooit geweest. Ook vroeger was samenwerking ingewikkeld.’ En dan een hartekreet: ‘Als we het willen, kunnen we het. De Nederlanders hebben de planning uitgevonden. Dankzij de planning wonen we op de zeebodem. Niemand kan het beter, maar we willen het niet meer.’
Adriaan Geuze is landschapsarchitect, mede-oprichter van West 8 en buitengewoon hoogleraar Landschapsarchitectuur aan Wageningen University & Research.
Foto boven: Adriaan Geuze in het Maximpark in Utrecht. Fotografie: Jeroen Musch
Kris Oosting Hoofdredacteur NL
Kris is hoofdredacteur van NL Magazine.