Waarom de spontane stad niet van de grond komt

29 september 2016  /  Gerben Helleman

Dit artikel komt uit het RUIMTEVOLK archief (2007-2017)

We schrijven in tal van collegeakkoorden en ondernemingsplannen dat we voorstander zijn van een aanpak waarin meerdere partijen in co-creatie mogen meedenken, meedoen of zelf doen. Ook op RUIMTEVOLK wordt veelvuldig een pleidooi gehouden voor een meer organische gebiedsontwikkeling. Dit levert mooie artikelen op, onder andere over de stille evolutie, de ondertussenheid en onlangs nog over de huidige status van organische ontwikkeling in de ruimtelijke ordening.

Maar in de praktijk zie je dat deze spontane ontwikkeling- ondanks goede bedoelingen – nog maar mondjesmaat gebeurt. Deels komt dit doordat er ook rekening moet worden gehouden met belangen op hoger schaalniveau en/of langere termijn. Er zijn echter ook andere krachten die de ‘oude’ werkwijze in stand houden.

1. Maakbaarheidsgedachte

Een groot deel van de professionals is opgegroeid, opgeleid en heeft jarenlange ervaring met de Nederlandse planningstraditie om van bovenaf de ruimte en de samenleving te ordenen en vorm te geven. Dat is niet zomaar weg. Veel professionals blijven daardoor vasthouden aan hun vertrouwde statistieken en hun drang om afwijkingen ten opzichte van het stedelijke gemiddelde te bestrijden.

Ook hardnekkig: het groeidenken (het algemene streven om iets ‘beter, groter, mooier’ te willen maken) en het kopieergedrag (“als het in andere steden kan, dan kan het hier toch ook?”). Zaken die vaak botsen met de behoeften, ervaringen, potenties en initiatieven van burgers en nieuwe stadsmakers.

foto4-skateboarders

2. Wie betaalt, bepaalt

Een ander knelpunt is dat nog te vaak alleen de partijen aan tafel zitten die gewend zijn om te denken vanuit grote ontwikkelingsopgaven, zoals gemeenten, corporaties en projectontwikkelaars. Partijen die veelal vanuit hetzelfde perspectief denken en dezelfde taal spreken. Hierdoor worden ondernemers, maatschappelijke instellingen en de trekkers van particuliere initiatieven vaak buitengesloten of over het hoofd gezien, terwijl juist zij veel kennis hebben over de leefwereld. Wie bijvoorbeeld met het thema gezondheid aan de slag wil, kan ook de eigenaar van een sportschool uitnodigen. En wie inzicht wil in de sociale contacten in een wijk zal ook moeten kijken naar belangrijke ontmoetingsplekken zoals een café, de bibliotheek en de lokale supermarkt.

3. Complexiteit

Beleidsmakers zijn gewend en getraind om te categoriseren en te simplificeren. Om complexe vraagstukken uit elkaar te trekken en vervolgens in hapklare brokken op te dienen. Als externen mijn mening over de Haagse Schilderswijk vragen, zeg ik altijd dat deze wijk vele gezichten heeft en daardoor niet in een paar zinnen is samen te vatten. Wie dat laatste wel wil, begrijpt de dynamiek van de stad niet. De wijk is te groot, te divers en te dynamisch om er één stempel op te plakken.

En dat botst vaak met andere professionals. Velen zijn geneigd om in hokjes te denken. Als gevolg daarvan moet een wijk een oormerk krijgen om samen te vatten wat ze nu zijn (achterstandswijk, aandachtswijk, doorstroomwijk, migrantenwijk, afvoerputje, getto) en wat ze moeten worden (yuppenwijk, studentenwijk, villawijk, prachtwijk). Veel professionals hebben nog moeite om dit principe los te laten, waardoor men blijft zoeken naar wetmatigheden en causale verbanden die er bij stedelijke vraagstukken (en zeker op lager schaalniveau) niet altijd zijn.

4. Targets

Nog niet zo lang geleden was ik op een bijeenkomst over de openbare ruimte in een stadswijk. Na een presentatie pakte een jonge dame de microfoon. Zij gaf aan dat zij een goed idee had om iets met de verwaarloosde binnentuin van haar wooncomplex te doen. Ze wist echter niet waar ze moest beginnen en bij wie ze moest aankloppen. En dus deed ze in de zaal vol professionals en bewoners een oproep wie haar kon helpen.

Een aanwezige wijkmanager stak zijn hand op en gaf aan dat hij enigszins verbaasd was, omdat hij toch al meerdere malen via een brief aan de bewoners van dit complex de vraag had gesteld of zij mee wilden helpen een moestuin in te richten. Daar was echter geen reactie op gekomen. Maar goed, hij wilde dolgraag met mevrouw om de tafel zitten om verder te werken aan een moestuin. De vraag of zij ook een moestuin wilde, werd niet gesteld…

Voor mij is dit exemplarisch voor hoe professionals – soms bewust, soms onbewust – het middel tot doel verheffen, te weinig oog hebben voor lokale behoeften en vooral bezig zijn met hun eigen ‘target’. Dat laatste mogelijk veroorzaakt door een leidinggevende die ze hier op afrekent.

dscn4230

5. Gekleurde bril

Een van de belangrijkste taken van beleidsmakers is om alle beschikbare informatie onafhankelijk en onbevooroordeeld te beoordelen. Dus zonder je eigen ambities, normen en waarden op bijvoorbeeld een stadswijk te projecteren. Dat laatste lukt helaas weinigen. Nu we de identiteit van een gebied centraal willen stellen, komt dit nog duidelijker naar voren. Analyses zijn niet beschrijvend (zonder waardeoordeel), maar gaan uit van een bepaald perspectief of sorteren al voor op een gewenste interventie.

Voor een groot deel komt dit doordat er professionals (blank, hoogopgeleid) zijn die hun eigen idealen en woonwensen op een stadswijk projecteren. Let maar eens op hoe vaak het gaat over het aantrekken van de creatieve, ruim- en vooruitdenkende stedeling en ABC-winkeltjes (Art-galleries, Boutiques, Cafes). En over expats en niet over statushouders. Er is, met andere woorden, nog te vaak onwetendheid of onbegrip over leefstijlen en woonomgevingen die afwijken van de eigen voorkeur. Dat geldt voor buitenwijken, maar ook bijvoorbeeld voor migrantenwijken.

Cultuuromslag nodig

Wat we in discussies over de toekomst van wijkvernieuwing en gebiedsontwikkeling vaak vergeten is dat we met bovenstaande krachten hebben te maken. Goede voornemens en papieren doelstellingen winnen het daardoor vaak niet van ingesleten routines en denkwijzen. Deze kunnen alleen verdwijnen als opleidingen en organisaties hier serieus mee aan de slag gaan. Door bijvoorbeeld ervaring op te doen met nieuwe participatievormen (zie bijvoorbeeld Vrijstaat Amsterdam en Ruimte voor de Stad in Den Haag).

Daarnaast ligt er een opgave voor de individuele professional om bij complexe stedelijke vraagstukken niet te snel te oordelen, te reflecteren op de subjectiviteit van het eigen denken, gebruik te maken van een grote diversiteit aan bronnen en bereid te zijn om deze (selectieve) kennis met alle betrokkenen te bespreken. Het bewustzijn zijn dat je op verschillende manieren naar een gebied, een samenleving, een wijk, een stad kunt kijken. Want wie zich kwetsbaar opstelt en zijn eigen vooroordelen op zij zet, komt tot een betere analyse en een breder palet aan mogelijke maatregelen, die meer recht doen aan de diversiteit van de stad.

Foto’s boven en in tekst: diverse spontane initiatieven in Den Haag (foto’s: Gerben Helleman)

Dit artikel is gebaseerd op de publicatie ‘Op zoek naar nieuwe verhoudingen: over de veranderende relatie tussen de geplande en geleefde stad’ dat de auteur in opdracht van het Lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling van de Haagse Hogeschool schreef.

Bottom-upburgerinitiatievenDen HaagSpontaniteitStedenbouwtransitieZelforganisatie

Gerben Helleman Stadslente

Over de auteur

Gerben Helleman is stadsgeograaf en schrijft regelmatig op persoonlijke titel in diverse media over stedelijke vraagstukken. Onlangs verscheen van zijn hand de publicatie ‘Op zoek naar nieuwe verhoudingen: over de veranderende relatie tussen de geplande en geleefde stad’ in opdracht van het Lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling van de Haagse Hogeschool. De laatste jaren is hij werkzaam bij een woningcorporatie. Voor die tijd was hij werkzaam als onderzoeker en adviseur bij verschillende kennisinstellingen. Sinds 2011 schrijft hij op zijn blog Stadslente over de relatie tussen de geplande en geleefde stad.



Ook interessant:

De verborgen verhalen van Rotterdam

Teun van den Ende

NOVI: Een hoopvol perspectief?

Peter Paul Witsen

Sociaaleconomisch beleid: wat kunnen provincies en gemeenten doen?

Maarten Allers