Vorige week mocht ik als ‘reflectant’ optreden op de RUIMTEVOLK Expeditie Mobiliteit van de toekomst. Naderhand vroegen de organisatoren me een synthese van m’n bevindingen neer te pennen. In maximaal 1.000 woorden, voegden ze er voorzienig aan toe. Nou moe. Dat wordt dus een reflectie op een reflectie. Niet zonder risico, want voor ik het weet kom ik mezelf tegen.
‘Mobiliteit van de toekomst’ was de titel en al vlug bleek dat er in de toekomst veel mobiliteit zal zijn, maar ook dat de mobiliteit veel toekomsten heeft. Tenminste, dat was mijn conclusie, want sommige sprekers dachten dat er maar één toekomst was. “Het is deze toekomst of geen toekomst,” klonk het haast letterlijk. Het leek een dreigement, maar was allicht niet zo bedoeld. “Hier word ik vrolijk van,” zei Alwin Bakker, die een visioen had gehad over zelfrijdende auto’s. Hij had een filmpje meegebracht ter ondersteuning. Het liet een groen parkje zien met daarin allemaal gelukkige mensen die niettemin af en toe weg wilden. Dan werden ze opgehaald door een autonoom voertuig, wat in de praktijk betekende dat het parkje een eiland was in een zee van auto’s, waarvan de helft leeg. Af en toe zag je mensen oversteken tussen de zelfrijdende auto’s. Dat lukte wonderwel. Het was niet voor niets een animatie.
Pieter Tordoir, van de Universiteit van Amsterdam, bracht de dagelijkse verplaatsingen en de verhuisbewegingen van Nederlanders in beeld en ging naadloos over van het beschrijvende naar het voorschrijvende. Hij bezwoer ons werk te maken van een nationaal ‘bereikbaarheidsplan’ waarin vooral plaats zou moeten zijn voor hoogwaardig openbaar vervoer in een ‘metropolitaan systeem’ – anders zouden de grensstreken economische banlieues worden. Van de droom naar de nachtmerrie als aanjager dus. Als Vlaming die net noodgedwongen met de auto naar Arnhem was gekomen, kwam het mij voor dat het eenvoudig doortrekken van wat sporen over de grens al een slok op de borrel zou schelen.
Te veel antwoorden, vond ik, te weinig vragen. En dan misschien nog niet eens de juiste vragen. Omgevingspsycholoog Joren van Dijk bediende me op mijn wenken. Hij stelde het paradigma ‘zo snel mogelijk van A naar B’ in vraag door aandacht te vragen voor de beleving van de reis. Langs letterlijke en figuurlijke olifantenpaadjes kwam hij tot z’n prikkelende eindstelling: “Beleving is belangrijker dan efficiëntie.” Een dubbelslag wat mij betreft, want een aanval op de klassieke verkeerskunde én de steeds weer als ‘onveranderbaar’ gepresenteerde economische logica van de vrije markt.
Nog goeie vragen kregen we voorgeschoteld van Thomas Straatemeier. Aan de hand van een studie naar de mobiliteitsattitudes van jongeren concludeerde die dat we, om de toekomst van mobiliteit te bepalen, moeten weten wat mensen beweegt. Dat waren twee geruststellingen in één. Eén: de toekomst ligt nog niet vast (en expedities als deze hebben bijgevolg nog zin). Twee: mobiliteit is eerder een kwestie van mensen dan van systemen.
Hoog tijd voor wat tegengif, moeten de organisatoren hebben gedacht. Daar verscheen Carlo van de Weijer op het podium met een spetterend staaltje van techno-optimisme. We hadden er lang op moeten wachten, maar daar vlogen ze in het rond, de gebroeders Smart en Intelligent en de gezusters Disruptivity en Gamechanger. Daarvoor moest Dieselgate wel eerst worden gladgestreken tot een “VW-rimpeltje” en rokende chauffeurs weggezet als “grotere emissiebronnen dan hun auto’s.” Op deze sokkel werd een werve(le)nd utopia opgetrokken met absoluut veilige, schone, vlotte en goedkope automobiliteit, met ietwat uitdagende uitkomsten, zoals de vraag of we de treinsporen niet beter kunnen asfalteren. Kortom, het nieuwe Car Euphoria waarvoor de Antwerpse professor Dirk Lauwers al waarschuwde, lijkt een feit. Al kan het best dat Van de Weijer gewoon een even dwars baasje is als ondergetekende en weet dat de interessantste denkbeelden niet ontstaan uit consensus maar uit frictie. Desgevraagd verklaarde hij dat de auto niks te zoeken heeft in de stad en dat hij zelf voortdurend wisselt tussen elektrische auto, (opgevoerde) e-bike en (elektrische?) trein. Met onze rond de auto gebouwde ‘monomodaliteit’ leek het bij nader inzien dus nog mee te vallen.
Hoe dan ook, Roland Kager, naar eigen zeggen “het kleine broertje van de Cycling Professor”, tapte uit een andere kristallen bol. Hij zag wél een grote toekomst voor het spoor, toch als je de fiets en de trein zou uitspelen als elkaars ‘range extenders’. Eindigen deed hij met een pleidooi om te evolueren van verkeersmodellen naar gebruikerspanels en storyboards. Kwestie van de blinde gehoorzaamheid aan kwantitatieve data te compenseren met een witte stok van kwalitatieve input.
Daarmee was de cirkel rond. We waren terug bij Straatemeiers vraag naar meer aandacht voor context enerzijds en de menselijke factor anderzijds. En dus ook bij de relevantie van Van Dijks olifantenpaadjes.
Hoewel in de programmabrochure aangekondigd als ‘baanbreker’, voelde ik me in mijn slotbeschouwing vooral een ‘spelbreker’. Ik ontwaarde een tweedeling tussen de sprekers. Aan de ene kant hadden we de ‘technofielen’. Voor hen komt de uitdaging neer op het niet missen van de boot (die merkwaardig genoeg een elektrische, zelfrijdende auto is) in een perfect functionerende, op efficiëntie gerichte vrije markt. Aan de andere kant zijn er de ‘multimodalen’. Denkend over concepten als ‘stad-fiets-trein’, niet uitsluitend economisch gedefinieerde mobiliteitsbehoeften en een herwaardering van het onderweg-zijn, tasten zij naar een nieuw mobiliteitsparadigma.
De eerste groep is ervan overtuigd dat we de antwoorden in grote lijnen kennen. Hij hoopt op ‘no-nonsense’-technocraten, minder overheidsregels en grote infrastructuursprongen. De tweede groep twijfelt en weet het allemaal nog zo niet: is wat op ons afkomt, ook wat we willen? Die benadering laat per definitie meer ruimte voor democratische participatie en maant tot meer voorzichtigheid bij het maken van infrastructurele keuzes.
Zelf hoor ik tot het tweede kamp. Het verhaal van de rolkoffer is daarbij een mooie metafoor. 6.000 jaar deed de mensheid erover om ‘het wiel’ en ‘de koffer’ aan elkaar te linken, maar kijk eens tot welke stille, haast onopgemerkte mobiliteitsrevolutie deze combinatie van oude technieken heeft geleid. Zonder onomkeerbare investeringen, bottom-up en toekomstbestendig. Misschien is dat wel de eigenlijke betekenis van ‘meer met minder’?
—
Deze blog is geschreven naar aanleiding van de RUIMTEVOLK Expeditie Mobiliteit van de toekomst, die plaatsvond op 3 februari in Arnhem. Binnenkort verschijnt hier een uitgebreid verslag van, inclusief presentaties van de diverse sprekers.
Foto boven: Vrouw met rolkoffer, Amsterdam (foto: FaceMePLS, Flickr CC BY SA 2.0)
Kris Peeters Mobiliteitsveranderaar
Kris Peeters introduceert zich altijd als ‘de andere Kris Peeters’. Hij is niet de politicus, maar de mobiliteitsdeskundige. Kris Peeters schreef meerdere boeken, waaronder Weg van mobiliteit. Daarmee neemt hij lezers mee in de mobiliteitsevolutie van de mens: van de uitvinding van het wiel over de auto naar het volgend stadium in onze evolutie. Daarnaast schrijft hij onder meer columns, opiniebijdragen en blogberichten op zijn blog ‘De Andere Kris Peeters’.