“Het openbaar vervoer brengt mij van een plek waar ik niet ben naar een plek waar ik niet moet zijn.” Veelgehoorde automobilistenpraat op verjaardagsfeestjes. En ze hebben gelijk. De auto is vaak superieur aan de trein, zelfs als je er hier en daar mee in de file staat. Alsof dat nog niet genoeg is, belooft de elektrische, zelfrijdende auto straks korte metten te maken met resterende problemen als CO2 en parkeren. Je zou bijna denken dat we er in onze ruimtelijke toekomst maar volop rekening mee moeten houden. Maar dat is te snel gedacht.
In de klacht over voor- en natransport van openbaar vervoer ligt een wensbeeld besloten waarin iedereen zichzelf rimpelloos van de ene naar de andere locatie kan flitsen. De filosoof Henk Oosterling schreef in dit verband over de ‘capsulaire versnelling’ van de moderne samenleving. Het ideaal dat menigeen bewust of onbewust voor ogen heeft, is een reis waarin het ‘onderweg zijn’ als het ware wordt opgeheven.
Vanuit ons huis stappen we direct in onze van de publieke ruimte afgesloten capsule (de auto), die ons op liefst ononderbroken hoge snelheid brengt naar een parkeerplek recht onder het gebouw waar we moeten zijn. Een interne lift zorgt er vervolgens voor dat we ons volledig capsulair – dat wil zeggen zonder te hebben blootgestaan aan de publieke ruimte – van de ene naar de andere plek hebben laten brengen. In een land als Zuid-Afrika, waar de publieke ruimte gelijk staat aan gevaar, zijn dergelijke verplaatsingen al lang de norm voor wie ze kan betalen.
Voor de betreffende reiziger kan zo’n verplaatsing heel fijn, veilig en comfortabel zijn. Het is een verleidelijk ideaal dat veel verklaart: de populariteit van parkeergarages, de drang om hard te rijden, de ontwerpen voor obstakelvrije fly-overs. Maar voor de stad – en dus uiteindelijk voor ons allen – is dat ideaal een valstrik.
Als we het voor elkaar zouden krijgen dat iedereen zich zo beweegt, is er niemand op straat. En dat willen we natuurlijk niet. Want ook autoliefhebbers zitten op een zonovergoten terras maar al te graag naar voorbijgangers te kijken. Maar als er niemand meer voorbij gaat, waar moeten ze dan naar kijken? Naar ingehuurde figuranten?
Nee, straatleven moet natuurlijk wel een authentieke ervaring zijn. Daarom hebben dichtbebouwde, aantrekkelijke stadsstraten een verkeers- en een bestemmingsfunctie tegelijkertijd. Zo zorgt het feit dat de trein niet vanaf mijn voortuin vertrekt ervoor dat ik tweemaal daags het Alkmaarse Ritsevoort verrijk met straatleven, ook al heb ik daar niets te zoeken. Maar mijn effect op die straat is alleen positief als ik fiets of wandel. Dat vinden veel bewoners in mijn werkgemeente Den Helder ook. Daar pleiten zij regelmatig voor wijkagenten op de fiets, in plaats van in de politieauto. Want op de fiets voelt nabijer en veiliger, zeggen ze dan. Logisch, maar dan geldt dat natuurlijk ook voor die duizenden informele politieagenten van de stad: de bewoners zelf. Geen veiliger straat dan een drukke straat, maar dan wel zonder staal tussen mens en omgeving.
Volwaardig burgerschap houdt in dat we aantrekkelijkheid en veiligheid niet alleen consumeren, maar dat we er zelf aan bijdragen. Burgers zijn geen sprinkhanen, maar hebben een medeverantwoordelijkheid als producenten van de stad. Niet alleen door bijvoorbeeld boodschappen voor de gehandicapte buurvrouw mee te nemen, maar ook door daarmee de publieke ruimte te verrijken. Niet alleen bij die ene bakker of dat ene terras als uiteindelijke bestemming, maar ook op allerlei routes ernaartoe. Want daarmee wordt een stad een dicht en fijnmazig netwerk van publiek leven, in plaats van een dunbezaaide eilandengroep.
Hoe minder capsulaire verplaatsingen, hoe meer mogelijkheden voor verdichting, hoe meer langzaam verkeer, hoe beter voor de stad. Snelheid gaat letterlijk voorbij aan de essentie. Want die ligt op straat. Het is daarom tijd voor een herwaardering van het onderweg zijn en van de moeite die daarbij hoort. De tekenen zijn goed: lopen en fietsen zijn gezond, reizen en stedentrips zijn zeer in trek. Als mensen zo graag rondlopen op Tenerife, in Thailand of in Parijs, dan ook met net zulke goede redenen in hun eigen stad.
Walther Ploos van Amstel schreef laatst in Het Parool: “Wandelend zie je meer, geniet je meer, versier je meer.” Hij constateert dat voetgangers in Amsterdam in de meerderheid zijn, maar door verkeerskundigen worden genegeerd, omdat “verkeersmodellen de aantallen niet aankunnen.” Beleidsmatig leiden voetgangers een marginaal bestaan. Ze krijgen weinig ruimte, bij stoplichten krijgen ze de restseconden. Ze hebben geen voetgangersbond. Lopen is zo vanzelfsprekend, dat het niet in beeld is. Het is als de vis die zich als laatste realiseert dat er water bestaat.
Laten we ons via elektrische en zelfrijdende auto’s dus niet misleiden tot smart cities, maar prioriteit geven aan slow cities. Want niet capsules, maar wandelaars en fietsers brengen steden tot leven. De sleetse vrees van met name winkeliers dat stedelijke gebieden doodbloeden als auto’s ruimte moeten maken voor fietsers en voetgangers, is bij mijn weten nog nooit uitgekomen. Integendeel: veel met name Amerikaanse steden waar zeeën van ruimte zijn gemaakt voor de auto, zijn naargeestig en uitgestorven, terwijl (veelal Europese) dichte, autoluwe stedelijke gebieden mensen trekken als bijen op de honing. Als mensen ergens graag heen willen, dan vinden ze hun weg wel, op welke manier dan ook.
Neem bijvoorbeeld de balletlerares van mijn dochters, die elke woensdagmiddag vanuit Zaandam per auto naar Alkmaar-centrum rijdt. Ze mijdt de dure parkeergarage en zet haar auto een wijk verderop, vanwaar ze skeelert naar de balletschool. Alkmaar ziet zijn beperkte autobereikbaarheid dus elke woensdag tweemaal op fraaie wijze beloond met een skeelerende vrouw door haar straten. Rijden van en naar plekken waar je niet moet zijn. Inderdaad. En laat dat nu precies de bedoeling zijn!
—
Deze blog is geschreven als bijdrage aan de discussie tijdens de RUIMTEVOLK Expeditie ‘Mobiliteit van de toekomst, de toekomst van bereikbaarheid’ op 3 februari 2016 in Arnhem.
Beeld boven: Den Haag (foto: Christopher A. Dominic)
Martin van der Maas Planoloog en wijkmanager
Martin van der Maas is planoloog, nu werkzaam als wijkmanager bij de gemeente Den Helder. Binnenkort start hij als planoloog bij de Dienst Ruimte en Duurzaamheid van de Gemeente Amsterdam, Voorheen was hij werkzaam bij de provincie Gelderland en bij Rooilijn, vaktijdschrift voor de planologie. Fascinaties: de systeemwereld jegens de leefwereld, organische wijkontwikkeling, Jane Jacobs