De belangstelling voor erfgoed is enorm gegroeid. Er komen steeds meer monumenten bij en steeds meer wordt de moeite waard gevonden om te behouden. In het tweede RUIMTEVOLK College met het thema ‘Monumenten: Lust of last?’ beantwoordden hoogleraren Vincent van Rossem en Joks Janssen de vraag wat deze ontwikkelingen betekenen voor de toekomst van de monumentenzorg. Is de monumentenstatus als eeuwige veroordeling wel een houdbaar perspectief?
Wie alleen maar grijze koppen verwachtte tijdens een college over monumentenzorg, werd op 12 november verbaasd door een goedgevulde zaal met jonge mensen in het Rijksmonument Tivoli Oude Gracht, dat tijdelijk dienst doet als creatieve broedplaats Kytopia.
Ook Vincent van Rossem, hoogleraar Monumenten en Stedenbouwkundige Vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam, is verbaasd over het jonge publiek. Van Rossem geeft een vermakelijke inleiding in de monumentenzorg aan de hand van een reeks Amsterdamse voorbeelden. Hij vertelt hoe Nederland “met frisse tegenmoed” is begonnen met het behouden en restaureren van monumenten en hoe dat van individuele panden doorgroeide naar hele stadsgezichten. Tegenwoordig zijn volgens hem “de meest wonderbaarlijke dingen” monument geworden.
Van Rossem toon zich warm voorstander van het behoud van vastgoed, maar wel vanuit het kamp van de ‘rekkelijken’. De Monumentenwet vindt hij een ongelukkig instrument door de ingrijpende gevolgen hiervan voor vastgoedeigenaren. Waar de ‘preciezen’ kritisch bewaken of een pand vakkundig en authentiek bewaard blijft, pleit Van Rossem voor eigentijdse oplossingen om waardevolle panden van de sloop te redden. Monumentaal vastgoed vormt ons gebouwde geheugen en daar moeten we zo ‘rekkelijk’ mogelijk zuinig op zijn.
Herbestemming is altijd een optie en beter dan sloop. Van Rossem toont zich zelfs bijzonder ‘rekkelijk’ wanneer hij stelt dat hij zelfs historiserend bouwen een prima fenomeen vindt. Wijken als Brandevoort in Helmond en Haverleij in Den Bosch zijn “volkomen krankjorum, maar die mensen wonen daar met veel plezier”, aldus Van Rossem. “Ik heb daar niks op tegen.”
Dat het begrip erfgoed steeds breder wordt en de monumentenzorg steeds diverser, beaamt ook Joks Janssen, bijzonder hoogleraar Ruimtelijke Planning en Cultuurhistorie aan de Wageningen Universiteit. Hij is de tweede spreker van de avond. Hij spreekt over een homeopathische verdunning van het begrip, waardoor het onderscheidende van erfgoed langzaam verdwijnt. Het is niet zozeer het initiatief van de erfgoedsector zelf dat we steeds meer tot erfgoed zijn gaan rekenen, maar de sector reageert op een aantal economische en maatschappelijke transformaties. Zo speelt erfgoed een belangrijke rol in de stedenstrijd om bewoners, bezoekers en bedrijven. Naast cultuurhistorische waarde wordt er ook economische en sociale waarde aan erfgoed toegekend.
In het debat zijn er volgens Janssen twee verhalen. Eén positief verhaal over toenemende erfgoedparticipatie, het feit dat steden met veel monumenten het goed doen en het erfgoed er nog nooit zo mooi heeft bijgestaan. Het een andere verhaal gaat over de toenemende leegstand van monumentaal vastgoed en het afstoten van rijksmonumenten. We moeten ons volgens Janssen daarom afvragen hoe we de monumentenzorg toekomstbestendig en vitaal houden. Het vraagt volgens hem om een gedifferentieerd antwoord.
Joks Janssen en Vincent van Rossem in gesprek met moderator Judith Lekkerkerker tijdens het tweede RUIMTEVOLK College. (Foto: RUIMTEVOLK)
Sinds het begin van de monumentenzorg zijn er drie benaderingen te onderscheiden die elkaar opvolgen en aanvullen. Allereerst het erfgoed als zelfstandige sector, gericht op bescherming en collectievorming. Vanaf de jaren tachtig werd erfgoed steeds meer een factor bij revitalisering en herontwikkeling. De laatste jaren wordt erfgoed in toenemende mate gezien als vector (drager), waarbij erfgoed ook gaat over de verhalen en betekenissen die mensen aan de stenen toekennen. Het is een ontwikkeling waarin we vanuit een behoudzuchtige erfgoedzorg zijn geëvolueerd naar een systeem waarin we niet alleen waarde willen vaststellen en behouden, maar ook echt waarde willen creëren met erfgoed. Van een cultuur van verlies naar een cultuur van profijt.
In die vectorbenadering dient erfgoed vooral als inspiratiebron voor de ontwikkeling van plekken en steden. Erfgoed voorziet planvorming van context en inspiratie. Janssen noemt als voorbeeld het landschapsplan voor de Drentsche Aa, waarbij de de historische lagen van het landschap in het gebied zichtbaar zijn geworden dankzij kleinschalige interventies. Ook noemt hij het WIMBY-project (Welcome Into My Backyard) in Hoogvliet, waarbij samen met bewoners is gekeken hoe de oorspronkelijke gedachte van het modernistische erfgoed een betekenisvolle plek kan krijgen in nieuwe plannen voor de wijk. De drie verschillende benaderingen volgen elkaar op, maar lopen vooral door elkaar heen. De gebiedsontwikkeling van Strijp-S in Eindhoven is daar een goed voorbeeld van.
Elk van die benaderingen kent zijn uitdagingen. De sectorbenadering zit in moeilijk vaarwater, de factorbenadering heeft te maken met een failliet pre-crisis verdienmodel en de vectorbenadering vraagt om nieuwe vormen van burgerinitiatief, zelforganisatie en ondernemerschap en een overheid die daarmee om kan gaan.
De bloei van burgerinitiatief, zelforganisatie en ondernemerschap is een niet te onderschatten variabele hierin, meent Janssen. Als hij door Nederland trekt, verbaast het hem hoeveel engagement er is om verlaten panden een nieuwe functie te geven. De creativiteit van betrokken burgers leidt tot vele bijzondere nieuwe vormen van herbestemming. Is de overheid in staat daarin mee te bewegen?
Volgens Van Rossem zou de overheid vaker afstand moeten doen van monumentale panden om meer ruimte te bieden aan de markt: “De overheid is over het algemeen slechtste eigenaar van erfgoed. Ik ken genoeg gebouwen die door gemeentelijke diensten compleet vernield zijn. Laat de overheid die gebouwen maar verkopen. Marktpartijen en particulieren kunnen ze fantastisch mooi restaureren.” Joks Janssen relativeert dit: “In Amsterdam is voldoende kapitaal en draagkracht aanwezig om dit vanuit de markt en bevolking op te pakken. Maar aan de randen van Nederland zullen we op een andere manier met erfgoed om moeten gaan. Daar liggen verloedering en leegstand op de loer.”
Janssen pleit voor een gedifferentieerde omgang met erfgoed. Alle drie de benaderingen zijn daarbij waardevol en hebben elkaar nodig. Janssen denkt dat ze het samenspel slimmer kunnen spelen, maar pleit niet voor een vermenging van de drie benaderingen. De benaderingen zijn in de kern gestoeld op een ander idee over wat je met erfgoed kunt, dus hebben elk een waarde in zichzelf.
Janssen: “Erfgoedzorg begint natuurlijk bij een besef van cultuurhistorie, maar daarnaast is ook het besef nodig dat je om het overeind te houden uit een heel ander vaatje moet kunnen tappen. De erfgoedsector is een vrij opzichzelfstaande gemeenschap die sterk naar binnen kijkt, terwijl er om haar heen kansen liggen om erfgoed de nieuwe tijd in te brengen.” Dat vraagt wel om een omgevingssensitiviteit. Daar zou Janssen vooral toe willen oproepen: “Ga naar buiten, kijk waar kansen liggen, waar gebruikers zich ophouden, wat hun wensen en eisen zijn. En dan is het misschien helemaal niet erg om met flinke ingrepen en nieuwe functies een pand overeind te houden.”
—
Foto boven: Joks Janssen werpt vragen op over de toekomst van de monumentenzorg tijdens het tweede RUIMTEVOLK College. (RUIMTEVOLK)
Freek Liebrand
Freek Liebrand is stadsgeograaf en zelfstandig adviseur.