Ambitieus ondernemerschap is essentieel voor innovatie. Als het gaat over innovatiemilieus, gaat het ook vaak over start-ups. Aan nieuwe bedrijven wordt veel innovatiekracht toegekend. Echter, veel start-ups blijven klein. Het zijn de snel groeiende bedrijven die een belangrijke bijdrage leveren aan innovatie. In de verkenning van de vijf Nederlandse innovatiemilieus kwam dan ook telkens het belang naar voren van het bieden van een vruchtbare voedingsbodem voor deze snelle groeiers én het behouden van deze bedrijven voor de regio. In deze longread verkennen we het belang van ambitieus ondernemerschap, wat een ondernemend ecosysteem vraagt en hoe daar in innovatiemilieus aan gewerkt kan worden.
Innovatie en ambitieus ondernemerschap zijn onlosmakelijk verbonden. In de woorden van de grote econoom Joseph Schumpeter: “Ondernemerschap is gebaseerd op individuele actoren die de geest en het doorzettingsvermogen hebben om verandering te realiseren, door het creëren van nieuwe economische activiteiten en organisaties of bestaande te transformeren.” Ambitieus ondernemerschap gaat verder dan ondernemerschap geïnterpreteerd als de keuze om zelfstandig te opereren in plaats van te werken voor een ander.[1] Het gaat om mensen met een ondernemersgeest.
Het heersende idee is veelal dat het ambitieus ondernemerschap met name in het mkb te vinden is en dat het innovatieve mkb’ers zijn, die de gevestigde orde uitdagen. Hoewel grote bedrijven een voordeel hebben, omdat ze meer middelen hebben om in innovatie (en bijvoorbeeld dure faciliteiten daarvoor) te investeren, kan hun omvang ook een hinder zijn om innovatief ondernemerschap te gelde te maken.
Bureaucratie kan vertragen. Ook kunnen innovaties gezien worden als onwenselijk als ze negatief uitpakken voor bestaande competenties, businessmodellen, eerdere investeringen en de marktpositie van een bedrijf. Tot slot is de persoonlijke motivatie om te innoveren bij grote bedrijven veelal minder dan bij kleine ondernemingen. Er is minder sprake van dat er persoonlijk profijt te behalen is met een succes. Kleinere bedrijven zijn wendbaarder. Ze kunnen snel reageren op veranderde omstandigheden en nieuwe kansen. In beleid dat op innovatie gericht is, gaat er dan ook veel aandacht uit naar het ondersteunen van start-ups.
Waar Schumpeter begin jaren 30 zei dat industrieën waar kleine bedrijven floreren meer innovatie kennen, concludeerde hij begin jaren 40 echter dat het grote bedrijven zijn en industrieën die door grote bedrijven worden gedomineerd, die het meest bijdragen aan innovatie. Ook recent Zweeds onderzoek plaatst kanttekeningen bij de focus op kleine bedrijven. Waar in een periode van drie jaar slechts een op de vijf mkb-bedrijven een productinnovatie op de markt heeft gebracht, gold dit voor een op de twee grote bedrijven.[2]
Vaak aangehaald Amerikaans onderzoek van rond de eeuwwisseling laat daarentegen juist zien dat vijftien procent van de innovaties in de maakindustrie gekoppeld kon worden aan de investeringen van venture capitalists (de investeerders in start-ups), terwijl de investeringen van venture capitalists slechts drie procent uitmaken van het totaal aan investeringen in R&D in die sector. Investeringen in start-ups lijken daarmee veel efficiënter om innovaties aan te jagen, dan investeringen in R&D door grote bedrijven.[3] Reflecterend op dit onderzoek zou je ook kunnen zeggen dat venture capitalists heel gericht investeren in bedrijven met innoverend vermogen en groeipotentie.
Dit soort innovatieve, snelgroeiende, kleine bedrijven, ook wel ‘gazellen’ genoemd, blijkt vaak een voorbode van economische groei in een bepaalde sector.[4] Maar we moeten ons niet blindstaren op deze ‘gazellen’. De Britse onderzoeksorganisatie Nesta deed onderzoek naar de bedrijven van meer dan 10 werknemers die de helft van de groei in werkgelegenheid in het Verenigd Koninkrijk voor hun rekening namen. Deze snelgroeiende bedrijven noemen zij de ‘vitale zes procent’ van de bedrijven. Zij nemen niet alleen een sterke groei van werkgelegenheid voor hun rekening, maar groeien ook sterker in productiviteit, zijn innovatiever, investeren meer in opleiding en bieden vaker banen aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Met het onderzoek concludeerde Nesta dat er niet zoiets is als het typische snelgroeiende bedrijf en dat er veel variatie is in leeftijd en grootte, sector, businessmodel, et cetera. Nesta presenteerde daarom zes mythes die over snelgroeiende bedrijven heersen en ontkrachtte ze:
Kortom, je kan niet zwart-wit zeggen of innovatie nou meer door kleine bedrijven of door grote bedrijven wordt gerealiseerd.
Het ecosysteem van ambitieus ondernemerschap is uiteindelijk divers, met een sterke wisselwerking tussen grotere en kleinere bedrijven. Voor snelgroeiende, succesvolle bedrijven is een klimaat nodig met veel ruimte voor start-ups. Experimenten zijn nodig om uiteindelijk baanbrekende innovaties en nieuwe toepassingen te realiseren. Niet alleen kunnen succesvolle start-ups uitgroeien tot succesvolle bedrijven, ook kan de kennis over geslaagde en mislukte experimenten van waarde zijn voor grotere bedrijven en kunnen ze door de die kennis de noodzaak voelen ook zelf te innoveren (dit wordt ook wel corporate venturing genoemd).
Start-ups kunnen als spinoff voortkomen uit kennisinstellingen, maar ook uit grote bedrijven.[5] In lijn met het al eerdere genoemde Nesta-onderzoek, blijkt de laatste categorie over het algemeen meer voor te komen en meer succesvol. En ook al zijn universiteiten misschien niet direct een bron van innovatie, meerdere empirische onderzoeken laten zien dat bedrijven die dicht bij een kennisinstelling gevestigd zijn, in een sneller tempo innovaties realiseren dan elders gevestigde soortgelijke bedrijven.[6]
De uitdaging is om een klimaat te creëren waarin de voordelen van grote bedrijven worden gecombineerd met de voordelen van kleine ondernemingen, of waar de schaalnadelen van kleine ondernemingen gecompenseerd worden door samenwerking en netwerkvorming. Een klimaat waar bedrijven kunnen starten en doorgroeien en waar (grote) bedrijven kunnen blijven vernieuwen, waar ruimte is voor ambitieus ondernemerschap.
Het is belangrijk om daarbij oog te hebben voor het feit dat in een mondiale economie innovatiesystemen niet gesloten zijn. De ontdekkingen die op de ene plek gedaan worden, kunnen elders gecommercialiseerd worden. In een andere regio of in een ander land. Om te voorkomen dat bedrijven wegtrekken, is het belangrijk om te zorgen voor een goed functionerend ‘ecosysteem’ waarin groeiende bedrijven geaccommodeerd worden.
In dit licht groeit het besef dat effectief beleid voor snel groeiende bedrijven inzet op ‘groei van binnenuit’. Deze benadering van lokale economische ontwikkeling wordt ook wel ‘economic gardening’ genoemd. Het is gestoeld op de gedachte dat lokale ambitieuze ondernemers nieuwe groei realiseren en bijdragen aan een levendig lokaal bedrijfsleven. Deze aanpak richt zich op de groei en het voeden van lokale bedrijven, in plaats van vooral in te zetten op het aantrekken van nieuwe grote bedrijven van buiten of te focussen op start-ups.[7]
Deze benadering komt ook terug in de benadering van het ecosysteem voor ambitieus ondernemerschap van Erik Stam, hoogleraar Economics of Entrepreneurship and Innovation. Volgens hem zijn de elementen van een succesvol ecosysteem te onderscheiden in systeemelementen en randvoorwaarden. De systeemelementen zijn ondernemersnetwerken, leiderschap, financiering, talent, nieuwe kennis en intermediaire diensten. De aanwezigheid van deze elementen en de interactie tussen deze elementen bepalen in belangrijke mate het succes van een ecosysteem.
Stam, E. (2014), Het Entrepreneurial Ecosystem.
De randvoorwaarden worden gevormd door sociale en fysieke condities die interactie faciliteren of kunnen hinderen (formele instituties, de lokale cultuur, de fysieke infrastructuur) en een markt met vraag naar nieuwe producten en diensten. Deze toegang tot de markt is steeds meer gerelateerd aan de positie van het ecosysteem in de mondiale markt, dan dat dit een interne aangelegenheid is in het ecosysteem zelf.[8]
Hieronder gaan we dieper in op de verschillende elementen en kijken we hoe daar in praktijk aan gewerkt kan worden.
Talent is het systeemelement van een succesvol ondernemend ecosysteem dat misschien wel het belangrijkst is. Het gaat hierbij om een diverse en gekwalificeerde (veelal hoogopgeleide) groep arbeidskrachten. In de afgelopen jaren is de internationale arbeidsmigratie van hoogopgeleiden sterk toegenomen en concentreert toptalent zich steeds meer in enkele stedelijke regio’s. Econoom Enrico Moretti spreekt in dit licht over the new geography of jobs. Er is steeds sterker sprake van een internationale war on talent, maar ook nationaal worden hogeropgeleiden mobieler en trekken zij naar die regio’s met de beste carrièrekansen.
Gespecialiseerde regionale clusters kunnen aantrekkingskracht hebben op buitenlands hoogopgeleid talent. Zo trekken de regio Eindhoven en Twente ingenieurs van over de hele wereld aan. In Eindhoven spraken we met een Indiër en in Twente met een werknemer van een bedrijf opgezet door twee Russen. Toch doet Nederland het vergeleken bij andere Europese landen niet goed als het gaat om het aandeel buitenlandse kenniswerkers in de bevolking. Ook is Nederland subtopper als het gaat om het aantrekken van mobiele internationale wetenschappers en het aandeel buitenlandse studenten is lager dan in de meeste Noordwest-Europese landen. Er lijkt een verband te zijn tussen het vermogen buitenlandse studenten aan te trekken en het aandeel buitenlandse kenniswerkers in een land. Bovendien kunnen buitenlandse studenten na hun studie in het ontvangende land blijven.[9]
Voor een goed functionerend ecosysteem is een lokale arbeidsmarkt met alleen specialisten niet voldoende. Groeiende bedrijven vragen ook andere competenties als creativiteit, marketingvaardigheden en managementcapaciteiten. Met slimme samenwerkingen kan worden voorzien in de eerste competenties. In Eindhoven wordt uitwisseling georganiseerd tussen de High Tech Campus en de creatieve campus Strijp S en zijn er ook korte lijnen met de Design Academy. In Enschede is er verbinding tussen Kennispark Twente en de CeeCee Campus, een gebied met creatieve bedrijven gespecialiseerd in nieuwe media en online strategie. Dergelijke verbindingen kunnen tot kruisbestuiving leiden. Managementcapaciteiten zijn voor de groei van een onderneming onontbeerlijk en kunnen niet zo snel via slimme verbindingen worden gecompenseerd. In Groningen kwam in ons gesprek met diverse belanghebbenden bij de Healthy Ageing Campus het gebrek aan goede managers in de lokale arbeidsmarkt aan de orde.
In alle gebieden buiten de Randstad werd het aantrekken en behouden van talent als een van de belangrijkste uitdagingen genoemd. Een aspect dat daarbij volgens de gesprekspartners een rol speelt, is dat er naast die ene interessante baan ook verdere carrièremogelijkheden moeten zijn. Voor een volgende carrièrestap, maar zeker ook voor de partner van degene voor wie die ene baan wellicht interessant is. In Twente en Eindhoven worden carrièremogelijkheden in de regio expliciet zichtbaar gemaakt met online vacaturebanken. Andere aspecten die een rol spelen bij de aantrekkelijkheid van een regio voor talent, zijn een aantrekkelijke woonomgeving, een breed aanbod van voorzieningen en bereikbaarheid. In de longread Urbanity gaan we nader in op deze aspecten.
Afkomst en regionale binding kunnen een positieve invloed hebben. Na een periode van elders studeren en werken, keren sommige hoogopgeleiden terug naar de stad of regio van herkomst. Ook kunnen lokale onderwijsinstellingen, op verschillende onderwijsniveaus, hier een grote rol spelen. Door onderwijs af te stemmen op de competenties waar in de regionale arbeidsmarkt behoefte aan is, kan lokaal talent voor de regio behouden blijven. In Groningen wordt expliciet ingezet op stageplekken waarmee talent kennismaakt met bedrijven in de regio, hetgeen de kans vergroot dat dit talent ook na de studie bij dit bedrijf blijft werken.
Veel aandacht van onderwijsinstellingen gaat daarnaast uit naar het aanmoedigen van ondernemerschap bij hun studenten. Zo bieden zij onderwijs gericht op ondernemerschap, faciliteren zij startende ondernemers met incubators en leggen ze verbindingen tussen groeiende start-ups en vers talent. Ook hiermee wordt beoogd bij te dragen aan het cultiveren en behouden van talent in de regio.
In de gesprekken die we voerden, kwam ook een andere manier van het aantrekken en behouden van talent ter sprake. In de regio Eindhoven en Amsterdam werken bedrijven samen om talent dat solliciteert bij het ene bedrijf door te verwijzen naar voor deze persoon wellicht interessante vacatures elders. Ruben Nieuwenhuis van StartupAmsterdam: “We werken momenteel aan een TechConnect platform. Het overgrote deel van alle sollicitaties vanuit het buitenland op een vacature bij Booking.com wordt afgewezen. Deze mensen willen we doorverwijzen naar start-ups en snelgroeiende bedrijven.”
B Amsterdam, Co-werkplek en incubator in Amsterdam (foto: Jacob Drenth, via B Amsterdam)
In lijn met het kernelement Local buzz en global pipelines dat we eerder identificeerden, is een belangrijk ingrediënt van een succesvol ondernemend ecosysteem de aanwezigheid van ondernemersnetwerken. Deze bottom-up, organisch gegroeide persoonlijke netwerken zorgen voor uitwisseling van informatie, mogelijke partnerschappen, het vinden van de juiste werknemers, toeleveranciers, klanten, adviseurs en investeerders. In deze netwerken motiveren en adviseren ondernemers elkaar en is een belangrijke rol weggelegd voor leiderschap. Succesvolle ondernemers kunnen als rolmodel in het lokale ecosysteem fungeren en met hun betrokkenheid bij de regio helpen richting te geven aan de beste condities om te ondernemen en daarmee aan lokale economische ontwikkeling.
Het vertrouwen en de reputatie die ondernemers in lokale netwerken opbouwen en de lokale samenwerkingen die via de netwerken worden bevorderd, zorgen ervoor dat een ondernemer een sterke binding met een regio heeft en minder snel geneigd zal zijn de onderneming te verplaatsen naar elders.
De manieren waarop gewerkt kan worden aan deze netwerken, komen veelvuldig terug in de longread Local buzz en global pipelines.
Snelgroeiende bedrijven hebben toegang tot financiering nodig. In de eerste fases van de groei van ondernemingen zijn de risico’s groot. Investeringen worden gedaan op basis van een idee of een prototype en een inschatting van de capaciteiten van de ondernemer. Voor investeringen zijn ondernemers afhankelijk van angel investors (succesvolle ondernemers), venture capitalists (institutionele investeerders) of crowdfunding. In de allereerste fase, als de investeringsbehoefte nog beperkt is, kunnen overheidsfondsen een rol spelen. Traditionele financiering, via bankleningen, komt vaak pas in zicht als een nieuw product of dienst al ontwikkeld en succesvol getest is en de risico’s beperkter zijn.
In het aantrekken van financiering voor de eerste fase van een groeiende onderneming kan een innovatiemilieu faciliteren. Janneke Bik van SHIFT Invest: “Op zich is in welk ecosysteem een bedrijf opereert voor ons van ondergeschikt belang bij de beoordeling van bedrijven. Wel zijn innovatiehubs goede kanalen om al in vroege fase met ventures in aanraking te komen.” Ook volgens Koos Koops van Carduso Capital is het voor investeerders aantrekkelijk om dicht op kenniscentra te zitten. “Omdat je dan eerder op de hoogte bent van interessante ontwikkelingen.”
Daarnaast gaat het om vertrouwen. “Eerst de mannen, dan de plannen, dan de poen,” aldus Koops. Als iemand een goed idee heeft, maar je twijfelt aan de capaciteiten van de persoon, is het plan ook minder interessant. “Voor start-ups kunnen de drempels voor financiering wat lager zijn als je dicht bij de investeerder zit, omdat je elkaar makkelijker tegen kan komen. Als investeerder zijn wij actief aanwezig bij bijeenkomsten en borrels.” Het belang van nabijheid van financiering, startende ondernemingen en kennis wordt ook geïllustreerd door de Amerikaanse investeerder Cottonwood Technology Fund dat haar Nederlandse vestiging in incubator The Gallery op Kennispark Twente heeft en niet op de Zuidas in Amsterdam.
Innovatiemilieus kunnen dus fungeren als hub waar investeerders en startende en groeiende ondernemers elkaar ontmoeten. Tegelijkertijd kan een investeerder het ook prettig vinden dat een start-up gevestigd is op een locatie met alle voorzieningen die een start-up helpen en dat er meerdere start-ups waar deze in investeert in hetzelfde gebied gevestigd zijn.
Voor financiering van de eerste fase zijn ondernemers vooral aangewezen op investeringen uit eigen land. “Als je wat groter bent, wordt het makkelijker om buiten Nederland geld op te halen,” zegt Geert-Jan Bruinsma van Booking.com, een bedrijf dat gestart is in Enschede om al snel naar Amsterdam te verhuizen. Makkelijker, maar in veel gevallen ook noodzakelijk aangezien het gebrek aan venture capitalists in Nederland en heel West-Europa veelvuldig in onderzoeken naar voren komt. En dat wordt dan ook als reden genoemd wanneer een groeiend bedrijf naar het buitenland verhuist. De financier verlangt dat het bedrijf dichter bij hem in de buurt komt zitten.
Venture capitalists hanteren de ‘20-minute rule’, concludeerde hoogleraar bedrijfskunde Randall Stross in 2006. Als een start-up op zoek naar kapitaal niet binnen 20 minuten reizen van de investeerder gevestigd is, krijgt het geen financiering. Investeringen vergen vertrouwen en om dat op te bouwen is frequent contact nodig. Amerikaanse investeerder Sequoia vertelt aanvragers van financiering in de seed stage (tot 1 miljoen dollar) en early stage (tot 10 miljoen dollar) dan ook dat het handig is als een bedrijf in de buurt van zijn bedrijf gevestigd is.[10] Maar andersom zoeken venture capitalists ook concentraties van interessante ventures op, zoals door onze gesprekspartners wordt geïllustreerd.
Soms verhuist een bedrijf dat in Nederland is gestart na een eerste succesvolle periode in zijn geheel naar het buitenland (veelal de Verenigde Staten), maar ook co-locaties van bedrijven zijn een groeiend fenomeen. Ook Amsterdamse incubator en co-werkplek B Amsterdam, waar grotere bedrijven en start-ups samenkomen, is momenteel bezig met een nevenvestiging in de Verenigde Staten. Mede-oprichter van B Amsterdam Ricardo van Loenen: “Er is te weinig kapitaal in Amsterdam, veel minder dan in New York. Daarom zijn we nu bezig met een vestiging in die stad.”
Een belangrijke bron van ondernemerskansen wordt gevormd door nieuwe kennis en nieuwe ideeën. Die kunnen zowel door bedrijven als door kennisinstellingen gegenereerd worden. De nabijheid van kennisinstellingen blijkt een grote rol te spelen door de kennis spillovers die ze genereren. Kennis spillovers betreft kennis die niet direct door de organisatie waar de nieuwe kennis wordt geproduceerd te gelde wordt gemaakt. Bedrijven die investeren in R&D genereren deze spillovers, maar universiteiten nog in veel grotere mate. Volgens de Knowledge Spillover Theory of Entrepreneurship van econoom David Audretsch, genereren gebieden met meer investeringen in kennis ook meer ondernemerschap. Zeker in sectoren waar nieuwe kennis en technologie een grote rol spelen.[11]
De vraag is nu hoe de spillover van kennis gefaciliteerd wordt. In de gebieden die wij onderzochten wordt hier op verschillende manieren aan gewerkt. Allereerst zijn (internationale) netwerken en ontmoeting hier ook weer een toverwoord en zijn ontmoetingsplekken van groot belang. Voor inzicht in hoe hier aan gewerkt kan worden, verwijzen we weer naar de longread Local buzz en global pipelines.
Een aanvulling hierop is dat ‘open innovatie’ een belangrijk concept is in het benutten van kennis spillovers. Open innovatie gaat over het in een precompetitieve fase samenwerken. In verschillende gebieden die wij onderzochten wordt expliciet ingezet op open innovatie. Op de High Tech Campus speelt het Holst instituut een belangrijke rol. Daar werken aan de ene kant topwetenschappers, maar ook bedrijven kunnen er lid van worden. Zo hebben zij toegang tot kennis en kunnen ze samenwerken met wetenschappers aan innovaties. In Twente is op het Kennispark geïnvesteerd in open innovatiecentra. Daar hebben expliciet ook startende bedrijven toegang tot state-of-the-art onderzoeks- en productiefaciliteiten als het MESA+ Nanolab en de High Tech Factory.
MESA+ Nanolab in Kennispark Twente, een hoogstaand researchcentrum op Kennispark (ontwerp: Ector Hoogstad Architecten. Foto: Petra Appelhof)
Een laatste systeemelement dat Stam onderscheidt, wordt gevormd door intermediaire diensten. Daarbij gaat het vooral om accelerators en incubators. Deze kunnen de drempel voor nieuwe ondernemingen aanzienlijk verlagen door de tijd tot het vermarkten van een innovatie te verkorten. Het zijn ontmoetingsplaatsen voor ambitieuze ondernemers en ze leggen nieuwe verbindingen tussen kennis, kapitaal en talent. Ze zijn een belangrijke aanjager in een succesvol ondernemend ecosysteem, mits goed geïntegreerd in het ecosysteem. In de gebieden die wij onderzochten, zien we veelvuldig incubators en accelerators terug.
Maar er zijn ook kritische opmerkingen over incubators die we hebben gehoord. Bijvoorbeeld dat ze effectiever zijn als ze worden gerund door ondernemende mensen die de weg weten in diverse netwerken en relevante verbindingen kunnen leggen. Een rol die niet altijd goed wordt ingevuld bij incubators die vanuit een universiteit zijn opgezet.
Symen Jansma van succesvolle start-up Travelbird ziet geen directe rol voor universiteiten in incubators: “Wat universiteiten zouden moeten doen, is in de avonduren een collegereeks organiseren waarbij succesvolle ondernemers, rolmodellen, vertellen over ondernemen. Daarmee trek je gemotiveerde mensen aan. Dat moeten ze doen. En geen ingewikkelde incubators opzetten. Grote bedrijven komen niet uit een incubator. Het is iets wat universiteiten zelfstandig kunnen opzetten. een incubator hoeft hier niet direct aan verbonden te zijn.”
Hij nuanceert dus de rol die incubators spelen. “Serieuze ondernemers vinden elkaar wel. Dat gaat op code, zoals dat in elke groep geldt. Het is wel vrij toegankelijk, hoor, ook voor nieuwe ondernemers. Als je door woord en gedrag laat zien dat je serieus bent en met iets leuks bezig bent.” En daarmee illustreert Jansma het grote belang van ondernemersnetwerken als systeemelement van een succesvol ondernemend ecosysteem.
Ondernemers zijn in ecosysteem dus de leaders. Overheden, investeerders en kennisinstellingen kunnen als feeders zorgen voor optimale randvoorwaarden: ondersteunende fysieke infrastructuren (van inrichting van gebieden tot optimale datanetwerken en verbindingen tussen gebieden), regelgeving die stimuleert, een lokale cultuur die ambitieus ondernemerschap prikkelt en toegang tot de (wereld)markt.
In de gesprekken die wij voerden, gaat het soms letterlijk over ruimte voor groeiende bedrijven. Om de groei van bedrijven te accommoderen, is er betaalbare huisvesting nodig en een flexibel aanbod van ruimte. Sommige succesvolle start-ups groeien heel snel en daar is ruimtelijke capaciteit voor nodig. Soms zijn er bedrijfsverzamelgebouwen die daar behendig op inspelen door flexibele ruimte-indeling. Maar ook wordt gekeken hoe gebieden in een stad of in een regio elkaar kunnen aanvullen. Zo wordt in Amsterdam gekeken naar gebieden buiten de ring A10. In Groningen biedt de, aan de rand van de stad gelegen, Zernike Campus ruimte en kunnen bedrijven ook terecht in bijvoorbeeld Roden. Als het gaat om huisvesting van bedrijven is een belangrijk aandachtspunt dat snelgroeiende bedrijven geen lange tijd kunnen wachten op nieuwbouw waarbij de realisatie veelal pas begint als huurcontracten zijn afgesloten.
Met betrekking tot toegang tot de markt kan de overheid een rol spelen als launching customer. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan met de inzet van gemeenten op innovatie voor stedelijke opgaven. In Amsterdam en Eindhoven zien we dit terug in de strategie van deze gemeenten. Zo is Amsterdam bijvoorbeeld recent gestart met ‘Startup in residence’. Startende bedrijven helpen de gemeente met innovatieve oplossingen voor sociale vraagstukken op het gebied van mobiliteit, gezondheid, circulaire economie en stedelijke drukte. In ruil daarvoor wordt de gemeente hun launching customer, krijgen ze intensieve training, accommodatie en toegang tot het gemeentelijk netwerk. In Eindhoven is de gemeente launching customer in verschillende living labs in de stad, bijvoorbeeld Stratumseind 2.0 waarbij wordt ingezet op innovatie op het gebied van veiligheid en technologie. Grotere bedrijven en de universiteiten van Eindhoven en Tilburg werken hierin samen. Daarnaast zet Eindhoven als lichtstad in op innovatie op het gebied van openbare verlichting.
Ook kan de overheid een belangrijke rol spelen in handelsmissies en het ontvangen van buitenlandse delegaties. Voorbeelden daarvan zagen we terug in Amsterdam en Eindhoven.
Ambitieus ondernemerschap en innovatie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een ecosysteem dat de ondernemersgeest voedt is elementair voor economische groei en veerkracht. Ambitieus ondernemerschap is een fenomeen dat zich geografisch concentreert en succesvolle innovatiemilieus kunnen niet zonder. Een succesvol ondernemend ecosysteem voorziet in systeemelementen en randvoorwaarden die interacteren. Voor een groot deel zijn deze people based, het zijn de ondernemers die leidend zijn en persoonlijke interactie loopt als een rode draad overal doorheen. Tegelijkertijd zijn er veel ruimtelijke factoren die een rol spelen en de overheid kan, samen met diverse partners, een heel belangrijke bijdrage leveren in het zorgen voor de beste place based condities waarin ambitieus ondernemerschap, in start-ups én bestaande bedrijven, kan bloeien.
—
Voetnoten:
[1] Stam, E. (2007) Entrepreneurship and innovation. In: Nooteboom et al. (2007) Micro-foundations for innovation policy. The Hague: WRR.
[2] WRR (2014). Naar een lerende economie. Den Haag: WRR.
[3] Stam, E. (2007) Entrepreneurship and innovation. In: Nooteboom et al. (2007) Micro-foundations for innovation policy. The Hague: WRR.
[4] Stam, E. Bos, J. (2011), Gazelles, Industry Growth and Structural Change, Utrecht: Universiteit Utrecht.
[5] F.C. Stam, 2015. Entrepreneurial Ecosystems and Regional Policy : A Sympathetic Critique. Working Papers 15-07, Utrecht School of Economics.
[6] Audretsch, D.B., (2005), The Knowledge Spillover Theory of Entrepreneurship and Economic Growth. In: G.T. Vinig, R.C.W. Van Der Voort (ed.) The Emergence of Entrepreneurial Economics (Research on Technological Innovation, Management and Policy, Volume 9) Emerald Group Publishing Limited, pp.37 – 54.
[7] Nesta (2014), Increasing ‘The Vital 6 Percent’: Designing Effective Public Policy to Support High Growth Firms. Nesta Working Paper Series.
[8] F.C. Stam, 2015. Entrepreneurial Ecosystems and Regional Policy : A Sympathetic Critique. Working Papers 15-07, Utrecht School of Economics.
[9] PBL (2014), Buitenlandse kenniswerkers in Nederland; Waar werken en wonen ze en waarom?. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
[10] http://www.nytimes.com/2006/10/22/business/yourmoney/22digi.html?pagewanted=1&_r=0
[11] Audretsch, D.B. (2005), The Knowledge Spillover Theory of Entrepreneurship and Economic Growth, in G.T. Vinig, R.C.W. Van Der Voort (ed.) The Emergence of Entrepreneurial Economics (Research on Technological Innovation, Management and Policy, Volume 9) Emerald Group Publishing Limited, pp.37 – 54.
Judith Lekkerkerker
Otto Raspe senior onderzoeker
Otto Raspe studeerde economie aan de Universiteit van Tilburg. Na zijn afstuderen werkte hij als onderzoeker / adviseur bij TNO, waar hij adviseerde over (ruimtelijk) economische ontwikkelingen, de invloed van ruimtelijke investeringen (impactanalyse, kosten-batenanalyse), industrie studies en (regionale) economische benchmarks. Sinds 2002 werkt hij als senior onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving. Hier ligt zijn focus op de (gevolgen van de opkomst van de) kenniseconomie, innovatie en ondernemerschap.