Een nieuwe generatie van bevlogen ondernemers weet met weinig geld maar slimme ideeën nieuw leven in industriemonumenten te blazen. Hun kleinschalige, organische aanpak wordt inmiddels met succes overgenomen door overheden, blijkt uit een recent boek over industrieel erfgoed met een nieuwe functie. De crisis van 2008 blijkt uiteindelijk tot meer behoud en een interessantere herbestemmingspraktijk te hebben geleid.
Het is nog niet eens zo lang geleden dat projectontwikkelaars op grote schaal hun miljoenen in oude fabrieken en elektriciteitscentrales staken. Imposante hallen en loodsen werd omgebouwd tot cultuurgebouwen en hippe restaurants om ze een naastgelegen nieuwbouwwijk of kantorenpark een zekere identiteit te bezorgen. De Westergasfabriek in Amsterdam had iedereen daarin de weg gewezen. Rond de eeuwwisseling was het verwaarloosde complex met veel geld omgetoverd tot een culturele hotspot met mediabedrijfjes, tv-studio’s, nachtclubs en veel culturele evenementen. Dat de sanering van het vervuilde terrein de overheden en ontwikkelaar MAB slapeloze nachten en financiële tegenvallers bezorgde, mocht de pret niet drukken. Mede dankzij de investeringen werd de naastgelegen Staatsliedenbuurt een gewilde plek om te wonen, met stijgende WOZ-waarden en een toestroom van nieuwe koopkrachtige bewoners.
En toen was daar in 2008 ineens de crisis. De miljoenen voor herbestemming en nieuwbouw verdampten, ontwikkelaars trokken zich uit projecten terug. Het werd stil in Hengelo waar het voormalige Stork-terrein had moeten uitgroeien tot een nieuw stadshart aan het spoor. De autoluwe wijk die in Groningen rond de loodsen van de voormalige gasfabriek had moeten komen, bleef beperkt tot een aantal woonblokken. Een extra tegenvaller waren de stevige bezuinigingen op de culturele sector. Het was niet langer vanzelfsprekend dat een toneelgroep in een transformatorhuis een nieuw onderdak kreeg of een filmhuis kon verhuizen naar een voormalig ketelhuis.
Ook in Amersfoort viel de droom van het stadsbestuur voor een nieuw stadscentrum aan de rivier de Eem in duigen. Er stond al wel een aantal appartementenblokken en beeldbepalende gebouwen, zoals het Eemhuis met zijn bibliotheek, kunsthal en regionaal archief. Maar toen de productie in de nabijgelegen Prodentfabriek in 2011 werd stilgelegd, had niemand meer belangstelling om daar nieuwe woningen neer te zetten. Tot opluchting van een deel van de Amersfoorters. Met de naastgelegen zeepfabriek Rohm & Haas is de Prodentfabriek namelijk een van de laatste restanten van het Oliemolenkwartier, het oudste industriegebied van de stad. Die erfenis was door het overambitieuze stadsbestuur wel erg gemakkelijk opzij geschoven.
Keramist aan het werk in de Prodentfabriek in Amersfoort (foto: Jaco Boer)
In 2013 meldde zich alsnog een koper voor de Prodentfabriek: Schipper Bosch, een duurzame belegger. Die wilde de oude hallen en werkplaatsen op een organische manier verbouwen tot een plek voor ondernemers die het industriële karakter wisten te waarderen. Het bedrijf mikte op enthousiaste en bevlogen personen die een kapotte vloertegel eerder zien als een teken van authenticiteit dan verloedering en verval. Veel geld had het bedrijf niet, maar het toonde wel lef en visie. Iedere keer dat er weer wat inkomsten uit de huur waren binnengekomen, werd een volgend deel van het terrein opgeknapt. Huurders werden ook aangemoedigd veel zelf te doen wat de kosten van de verbouwing drukte. Een keramisch atelier dat gewend was te werken met cement, stortte bijvoorbeeld zijn eigen betonvloer. Inmiddels is de fabriek met zijn ateliers, alternatieve winkels en populaire restaurant waar op houtvuur wordt gekookt, uitgegroeid tot het icoon van De Nieuwe Stad: een alternatieve zone langs de Eem met verbouwde fabrieken, tijdelijke studentenhuisvesting en een strandtent waar een heus schip is ‘aangespoeld’ dat dienst doet als vergaderplek.
De alternatieve manier waarop de twee fabrieken in Amersfoort zijn herbestemd, staat niet op zichzelf, merkten we het afgelopen half jaar bij het maken van een boek over het nieuwe leven van industriemonumenten. In Amsterdam was het André van Stigt die na drie mislukte pogingen een oude tramremise wist om te bouwen tot de populaire Hallen. Met buurtbewoners haalde hij 14 miljoen euro op bij particuliere beleggers en bespaarde bij de verbouwing veel geld door de ruimte op een slimme manier in te delen. In Veghel wist aannemer Stephan van de Ven met inventiviteit een oude veevoederfabriek om te bouwen tot een imposant complex waar tussen oude buizen, kranen en trechters naar kunst kan worden gekeken of een hapje wordt gegeten. Er is een bioscoop en een techniekmuseum waar oud-werknemers bezoekers rondleiden en een handje helpen met het onderhoud van de gebouwen.
CHV Noordkade, Veghel (foto: Bram Vermeer)
Beide lokale ondernemers geloven niet meer in blauwdrukken: voor hen zijn een flexibele instelling en een organische aanpak de norm geworden. Inmiddels wordt hun aanpak ook door overheden overgenomen. In Deventer nodigde de gemeente tientallen initiatiefnemers uit om mee te denken over de herontwikkeling van het Havenkwartier nadat grootschalige woningbouw er mislukte. In oude havengebouwen hebben zich nu kunstprojecten gevestigd en een van de beeldbepalende graansilo’s wordt verbouwd tot ‘foodcourt’ met eerlijke streekproducten. Voor het Zaanse Hembrugterrein besloot het Rijksvastgoedbedrijf niet langer in te zetten op verkoop aan één ontwikkelaar, maar zelf de plek stap voor stap in de markt te zetten en zo het terrein ‘op smaak’ te brengen. Een meubelmaker, een designwinkel en enkele adviseurs hebben zich er inmiddels gevestigd en het aantal belangstellenden groeit met de dag.
Voorvechters van herbestemming vinden deze ‘slow planning’ een zegen voor de industriemonumenten. De nieuwe generatie ondernemers en gebruikers is in hun ogen veel zuiniger op het karakter van de fabrieken. Ze heeft minder de neiging om alles op te knappen, waardoor het patina van de tijd zichtbaar blijft. De crisis van 2008 heeft zo uiteindelijk tot meer behoud en een interessantere herbestemmingspraktijk geleid.
—
Lees ook:
‘Terug naar de fabriek. 25 industriële iconen met nieuwe energie’, door Marcel Bayer, Marijke Bovens, Bas Husslage, Jaco Boer en Bram Vermeer, uitgeverij Oostenwind, IBSN 978–94–91481–07-9, www.terugnaardefabriek.nl.
Foto boven:
Terras bij CHV Noordkade in Veghel (foto: Bram Vermeer)