Naoorlogse parken liggen vaak op beroerde plekken. Op plekken veraf van de gebruiker en op plekken die niet aan bebouwing grenzen. Doodzonde, want zo wordt de potentie van de parken niet benut. Aan de hand van Rotterdamse voorbeelden luidt Arjan Harbers de noodklok over de stiefmoederlijke behandeling van parklocaties.
In Nederland kost het enige moeite om naoorlogse parken te zoeken die goed zijn ingebed in het stedelijk weefsel. De bepaling van de locatie van een park lijkt een sluitpost te zijn geworden in het proces van de ruimtelijke ordening. Via bottom-up processen of dankzij niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) als Natuurmonumenten ontstaan zo nu en dan nog nieuwe parken, maar dergelijke stakeholders hebben slechts invloed op de inrichting van het park en niet op de ligging, die dan ook meestal suboptimaal is. Ook bij herinrichtingen van bestaande parken wordt de onderlinge oriëntatie tussen parken en gebouwde omgeving bijna nooit verbeterd.
En dat terwijl uit onderzoek blijkt dat vastgoed dat aan ‘groen’ of ‘blauw’ grenst meer waard is. Hoewel veel woningen, kantoorgebouwen of publieke gebouwen dus zouden profiteren van een ligging aan een park, grenzen parken bijna nergens aan dergelijk vastgoed. Sterker nog, indien parken aan een industrieterrein grenzen wordt dat door sommigen als een positieve kwaliteit beoordeeld. Zo lauwerde Frits van Dongen in zijn functie als Rijksbouwmeester het Rotterdamse Dakpark als “een groene oase ontstaan in een gebied dat gedomineerd wordt door asfalt en havenactiviteiten” (De Architect december 2014 / januari 2015). Maar wat hebben die havenactiviteiten en dat asfalt dan aan die groene oase? Zou een park niet beter tot zijn recht komen midden in een stedelijke wijk, dicht bij zijn gebruikers?
Veel parken grenzen aan grootschalige infrastructuur, aan bedrijventerreinen, aan sportvelden of aan volkstuinen. Als er al bebouwing aan parken grenst betreft het ook nog eens vaak achterkanten, een situatie die lastig te beheren is. Parken bevinden zich vaak op toevallige plekken, omdat de lokale overheid daar grond bezit, omdat de bodem vervuild is of omdat het milieuhinderzones betreft, waarin geen andere functies zijn toegestaan.
Het Rotterdamse Roel Langerakpark, uit de jaren 70, is exemplarisch. Het bevindt zich tussen de volkstuintjes, uitvalswegen, een kanaal en een spoorlijn, de parkeerplaats van de dierentuin, honkbalvelden en de Gamma. Nergens grenst dit park aan een gebouw dat waarde kan ontlenen aan het park. En dat terwijl de dichtstbijzijnde – stenige – wijken snakken naar een park.
Het Roel Langerakpark, Rotterdam (beeld: Bing Maps)
Ook vandaag de dag gaat het nog mis in Rotterdam. Het Mallegatpark, verscholen tussen zeer zware infrastructuur, de Nieuwe Maas en een tankstation, wordt momenteel nieuw leven in geblazen als getijdenpark. De geïsoleerde ligging en de afstand tot woonbebouwing blijven onveranderd. En het geplande Pompenburgpark, in de driehoek van spoortalud, Hoftoren en tankstation wordt dankzij de Luchtsingel ongetwijfeld ook een prachtig park, maar zonder directe buren.
Bij bottom-up aanleg van parken is de locatie meestal een toevallig beschikbare ruimte en dus is de ligging van zo’n park een voldongen feit. Als het om tijdelijke tuinen gaat, is zoiets natuurlijk een sympathieke geste, maar tijdelijke voorzieningen worden vaak manifest. Het Wijkpark Oude Westen, in 1987 ontstaan na de sloop van een verzorgingshuis, kwam mede tot stand onder invloed van omwonenden. Anno 2015 ligt deze “prachtige groene oase” er nog steeds “verscholen” tussen de achterkanten van bebouwing. Als er meer top-down regie zou zijn gevoerd had dit park, 25 meter naar het westen verschoven, keurig aan voorkanten kunnen staan. De waarde van het park zou dan hebben afgestraald op het omliggende vastgoed. En juist Rotterdam dat niet bekend staat als een rijke stad, en dat vermogende mensen aan zich wil binden, zou kunnen profiteren van meer bebouwing aan parkranden.
Waar aan het Amsterdamse Museumplein het Stedelijk Museum en het Van Gogh Museum recentelijk een voorkant aan het Museumplein kregen, worstelt zijn Rotterdamse evenknie, het Museumpark, verder met de achterkanten van musea en het ziekenhuis die aan het park grenzen. In de gemeentelijke randvoorwaarden voor de nieuwe parkbebouwing (Collectiegebouw!) wordt geen begin van een oplossing hiervoor geboden. Het lijkt alsof deze achterkanten niet als problematisch worden gezien. Ten onrechte.
Zijn deze verschijnselen typisch Rotterdams? Neen, dergelijke voorbeelden vind je overal. Hilarisch zijn de parken die als groene vingers het landelijk gebied indringen. Elke planoloog en stedenbouwkundige heeft geleerd dat groene wiggen stadinwaarts (het vingerplan van Kopenhagen indachtig) veel voordelen bieden voor recreatie en verkeersplanning. Maar wat gebeurde er in Zoetermeer (Westerpark en Buytenpark) en Almere (Kromslootpark): Groene wiggen staduitwaarts! De parkranden grenzen daar dus aan de weilanden. Maar het kan nog absurder. Het Loetbos in de Krimpenerwaard is een recreatieterrein helemaal omringd door weilanden. Op afstand van de stad.
Het Westerpark in Zoetermeer (beeld: Bing Maps)
Ik besef dat al deze parken met de beste bedoelingen zijn aangelegd en sterk gewaardeerd worden door de gebruikers. Dat neemt niet weg dat er meer in had gezeten. Er zijn immers ook recente parken die een goede stedenbouwkundige inbedding hebben: In Rotterdam is, na sloop van een bouwblok, het Bellamyplein ontstaan en het Zoetermeerse Burgemeester Hoekstrapark is redelijk omgeven door bebouwing. Zo ook het Cascadepark in Almere Poort. Het is lang zoeken naar dergelijke hedendaagse voorbeelden. De weinige voorbeelden die er zijn, maken duidelijk dat gemeente en provincie weer regie moeten oppakken in parkenplanning.
Het niet verzilveren van de parkranden is een gemiste kans in de vele pogingen om de steden aantrekkelijker te maken. Maar de waarde van het vastgoed is niet het enige argument. Ook zijn, bij een goede inbedding in het stedelijk weefsel, de parken beter bereikbaar en neemt de sociale veiligheid in de parken toe. Een stad kan en hoeft niet perfect te zijn, maar de waarde van parken verkwanselen is ronduit droevig.
—
De startfase van het onderzoek Parkranden Verzilveren is mede mogelijk gemaakt door het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.
Foto boven: Rand van het Central Park in New York (foto: Ingfbruno)