De geografie van ons land verandert. Langzaam, maar heel zeker. Deze gestage ruimtelijke structuurverandering gaat hand in hand met veranderingen in de sociale structuur van ons land. Wanneer dergelijke sociale veranderingen gepaard gaan met ruimtelijke effecten, is het voor beleid zaak alert te zijn. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen te ver uit elkaar lopen en bevolkingsgroepen en gebieden elkaar letterlijk niet meer verstaan.
De nieuwe geografie is de resultante van een aantal processen. In de eerste plaats zien we de woon- en werkomgeving van mensen uitdijen. De toegenomen mobiliteit is hiervoor een belangrijke drijfveer; het leidt tot ruimtelijke opschaling van woon- en arbeidsmarkten en van sociale en economische netwerken van mensen. Die opschaling gaat echter niet voor iedereen even snel, wat aanleiding is voor een tweede proces achter de verandering: de fragmentatie.
Sommige groepen in de samenleving en sommige sectoren in de economie kennen een hoger tempo dan anderen. Ruimtelijk leidt dat tot fragmentatie, tussen, maar ook binnen steden en streken. Stedelijke centra zijn bijvoorbeeld sterker opgenomen in interstedelijke netwerken dan suburbane gebieden en hogeropgeleide jongeren zijn veel mobieler dan middelhoog opgeleide veertigplussers.
In de ontwikkeling naar een nieuwe geografie kennen steden en streken verschillende snelheden. Sommige steden kennen een samenballing van hoogopgeleide jongeren, kennisintensieve bedrijven en hoogwaardige voorzieningen. Ze vormen een gewild woon- en werkmilieu. Het andere uiterste betreft grensregio’s met een krimpende bevolkingsomvang, vergrijzing en ontgroening en tanende voorzieningen.
Het afgelopen jaar analyseerden wij in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de ontwikkeling van ruimtelijke patronen in ons land. Meer concreet bekeken we veranderingen in de economische structuur en het veranderende (intergemeentelijk) verplaatsingsgedrag van de Nederlanders in de afgelopen 15 tot 25 jaar. Voor die laatste analyse maakten we gebruik van verschillende grootschalige databestanden van het CBS.
Wat we zien is allereerst een voortzetting van wat al was; ruimtelijke patronen zijn hardnekkig. Dus nog steeds wonen en bewegen de meeste mensen in ons land in stadsgewesten en binnen streken. Het zijn de bekende daily urban en regional systems. Die werk- en leefomgeving, waarin de meerderheid van onze bevolking leeft, vertoont wel groei in omvang als gevolg van onze toenemende mobiliteit. Wanneer we de data analyseren zijn er zo’n 25 van dergelijke systemen waar te nemen.
Maar, bovenop deze bekende structuur zien we een nieuwe structuur in ontwikkeling, een structuur gedreven door de kennisintensieve economische sectoren en gedomineerd door jonge, hoogopgeleide alleenstaanden of tweeverdieners. Het Sociaal en Cultureel Planbureau omschrijft deze groep in haar rapport Verschil in Nederland als de jonge kansrijken, op weg naar de categorie ‘gevestigde bovenlaag’.
De habitat van deze groepen en activiteiten is het grootstedelijke milieu. De hoogopgeleide, jonge kenniswerkers bewegen nauwelijks van binnenstad naar suburb, maar springen van binnenstad naar binnenstad. Er ontstaat zo een interstedelijk netwerk van stedelijke knopen waarbinnen de deelnemers aan de moderne kenniseconomie zich bewegen. Die nieuwe netwerkstedeling beweegt zich net zo makkelijk in het centrum van Amsterdam, Utrecht of Eindhoven als in London, München of Shanghai. Ze winkelen in Utrecht, terwijl ze wonen in Den Haag en werken in Rotterdam. Maar je treft hen minder in de omringende suburbs als Houten, Zoetermeer of Spijkenisse.
In die gebieden wonen en werken vooral middengroepen, gezinnen met kinderen, middelbaar geschoold en veelal in loondienst. Daar vinden we kleinere bedrijven en vinden de bewoners hun voorzieningen, onderwijs, werk, et cetera. Het SCP noemt deze groep de ‘werkende middengroep’, de grootste groep Nederlanders.
Binnen het stadsgewest zien we dus een fragmentatie optreden; de bijna footloose netwerkstedeling die zich in de centra ophoudt en de meer gewortelde middengroepen die vooral zijn aan te treffen in de buitenwijken en suburbane omgeving. Hier lijkt zich binnen het stadsgewestelijk verband een tweedeling te openbaren.
Veranderingen in de omvang van verhuisbewegingen in de periode 2006-2012 ten opzichte van periode 1999-2005. De blauwe steden zijn de ‘winnaars’, daar is sprake van een sterke toename van vestigers. Opvallend is het verlies van een aantal middelgrote steden (Breda, Tilburg) en suburbane gebieden zoals de Flevopolders, Haarlemmermeer en Zoetermeer. (beeld: Regioplan/Atelier Tordoir)
Naast stadsgewest en interstedelijk netwerk herkennen we nog drie typen gebieden. Ten eerste zijn daar de vitale streken en regio’s waarin middelgrote kernen samen een krachtig netwerk vormen van sociale en economische functies. We noemen onder meer de Duin- en Bollenstreek en Noordoost-Brabant. Deze gebieden zijn vaak ook aangetakt op internationale, vaak gespecialiseerde netwerken. In deze gebieden vinden we ook voornamelijk leden van de werkende middengroep, maar is ook de gevestigde bovenlaag aanwezig.
Ten tweede zijn er de gebieden die profiteren van een opkomende ‘grijze’ consumptie- en zorgeconomie. De Veluwezoom of delen van Drenthe zijn hiervan voorbeelden. Het SCP herkent daar een groep ‘comfortabel gepensioneerden’.
Tot slot onderscheiden we een categorie gebieden waaruit actieven en activiteiten vertrekken. Dat zijn de mazen in het netwerk. Het zijn gebieden die gebukt gaan onder arme vergrijzing en structuurproblematiek. Hier is het tempo van ontwikkeling sterk vertraagd. Er zijn drie soorten van deze gebieden te herkennen: kernen met een perifere ligging, veelal in grensgebieden; kernen die in de invloedssfeer liggen van industriële of agrobusinesscomplexen en waar de leefbaarheid onder druk staat; en tot slot kernen binnen stadsgewesten die te maken hebben met een selectieve uitstroom en verouderde fysieke structuur.
We vinden hier veel inwoners met een zwakke arbeidsmarktpositie, vaak werkloos, lager opgeleid en gemiddeld ouder. Het zijn vertegenwoordigers van de SCP-categorieën ‘onzeker werkenden’ en ‘precariaat’. Beide groepen hebben een hele zwakke positie op de arbeidsmarkt, beschikken over weinig inkomen en sociaal of cultureel kapitaal.
Het SCP construeert haar categorieën op basis van het economisch, cultureel, sociaal en persoonskapitaal bij de leden ervan. Tussen de groepen van het SCP bestaat weinig contact, zo constateert het planbureau, men kent elkaars werelden niet, men spreekt elkaars taal niet. Wanneer zo’n segmentering zich ook ruimtelijk sterk lijkt te vertalen, ontstaat segregatie. Er ontstaan ruimtelijk afgebakende werelden die volledig van elkaar zijn losgezongen. Het ‘Blaricumeffect’ is daar een recent en pregnant voorbeeld van, maar ook de problematiek van de krimpregio’s is hiervan een illustratie.
En wanneer die werelden die elkaar niet verstaan, elkaar treffen in een ruimtelijke context, dan kan conflict ontstaan, een ‘ouderwetse’ strijd om de ruimte. De continue stroom hogeropgeleide jongeren naar stedelijke centra als Utrecht en Amsterdam zorgt bijvoorbeeld voor enorme knelpunten op de woningmarkt. Deze groep verdringt de oorspronkelijke bewoners van die centra, die toch al onder druk staan van nieuwkomers, zoals expats en ‘airbnb-toeristen’.
Voor de overheid, zowel de centrale als lokale, ligt hier een belangrijke opgave. Wanneer het beleid zich vooral richt op ’topregio’s’ en ’topsectoren’, dan dreigen groepen Nederlanders en gebieden het contact te verliezen met winnende regio’s en sectoren. Het toenemen van dergelijke tegenstellingen zal uiteindelijk ook negatief uitwerken op die winnaars. Het is daarom in ieders belang om ‘de boel bij elkaar te houden’. Dat is een opgave voor het nationaal beleidsniveau. Maar, zoals burgemeester Cohen een kopje thee dronk met zijn Marokkaanse stadsbewoners, zouden Van Gijzel, Van der Laan en Aboutaleb en hun collega’s ook eens op de thee moeten gaan in Delfzijl, Sluis en Landgraaf.
—
Verder lezen:
Tordoir, P.P., A. Poorthuis en P. Renooy (2015), De veranderende geografie van Nederland, Regioplan/Atelier Tordoir.
RUIMTEVOLK, red. (2015) Agenda voor ruimtelijke segregatie en groeiende sociaaleconomische verschillen in Nederland.
—
Foto boven: Vrouw wacht op de bus bij Stadshart Zoetermeer (foto: Zoetnet, Flickr CC BY 2.0)
Ate Poorthuis Promovendus
Piet Renooy Partner en manager wonen en ruimte bij Regioplan Beleidsonderzoek