Naarden, Midden-Delfland en Houten zijn de Nederlandse gemeenten die het hoogst scoren op duurzaamheid. Tenminste, dat is de uitslag van de Nationale Monitor Gemeentelijke Duurzaamheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De Gemeentelijke Duurzaamheidsindex, een soortgelijke index, geeft namelijk een ander beeld: hier zijn Kapelle, Zeewolde en Dalfsen de best scorende gemeenten.
Dit is slechts een voorbeeld, want er verschijnen regelmatig indexen die duurzaamheid in cijfers proberen te vatten. Al deze initiatieven doen dit op hun eigen manier. Waar sommige indexen een smallere opvatting van duurzaamheid hanteren, gebruiken andere de brede definitie waarin ook sociale en economische duurzaamheid worden meegenomen.
Het doel van deze lijstjes is vaak het bevorderen van de duurzaamheid. Maar worden gemeenten nu echt duurzamer als ze slechter scoren dan hun buren? En wat zegt het eigenlijk dat Naarden en Kapelle het beste scoren?
In de samenvatting van de Nationale Monitor Gemeentelijke Duurzaamheid staat: “De objectief meetbare duurzaamheid van gemeenten blijkt sterk afhankelijk van onder andere de grootte van de gemeente, het type stad waartoe de gemeente behoort en de geografische ligging.”
Cijfers zeggen inderdaad niet genoeg over de duurzaamheid van Nederlandse gemeenten, meent Geurt van de Kerk van de Gemeentelijke duurzaamheidsindex. Hij neemt Harlingen als voorbeeld. “Deze gemeente scoort heel hoog in de categorie milieu, natuur en grondstoffenkringloop. Dat komt omdat ze hoog scoren op water, lucht en milieu. Dat is niet zo gek, zo dicht bij de Waddenzee. Ook zijn er veel windturbines, wat leidt tot een hoge score op duurzame energie. Maar op afval scoren ze dan weer heel erg slecht. Veel huishoudelijk afval en relatief weinig hergebruik.” Toch gelooft hij wel dat de ranglijst gemeenten prikkelt om te kijken wat zij kunnen verbeteren, “Als ze zien dat hun buren het op bepaalde vlakken beter doen, nodigt dat uit tot verbetering.”
Publicist Lex Stax schreef vorige week een artikel in Binnenlands Bestuur waarin hij het tegenovergestelde betoogt. Dit soort lijstjes zouden de duurzaamheid eerder frustreren dan verbeteren. “Voor zulke lijstjes zijn allerlei aspecten van duurzaamheid bij elkaar opgeteld. En voilà, er rolt een score uit. Dat doet denken aan het optellen van appels en peren”, schrijft hij. “Leuk als je in de top 10 staat. Minder leuk is het als je gemeente ergens tussen plaats 100 en 400 staat op de lijst van duurzame gemeenten. Dan kom je nooit in de top 10. Eigenlijk doe je het dan ook nooit goed. Gemeenten zijn zo elkaars concurrent op zulke lijstjes. Frustrerend.”
Vergelijkbaarheid
Los van de vraag wat de ranglijsten zeggen over de duurzaamheid is er ook een issue met de vergelijkbaarheid. “Het is lastig om de gemeenten met elkaar te vergelijken. Elke gemeente heeft eigen kenmerken, de grootte, bevolkingsomvang, geografische ligging, , noem maar op,” vertelt Van de Kerk. “Ook kunnen de indicatoren nog verbeteren. We missen bijvoorbeeld veel data op het gebied van bodemkwaliteit. Ook is vergelijken lastig, omdat kleine dorpen vaak maar een meetpunt hebben, terwijl grote steden er meerdere hebben. Die cijfers zijn dan betrouwbaarder.”
Bovenal hoopt Van de Kerk dat niet de index, maar de duurzaamheid binnen de Nederlandse gemeenten verbetert. “Daar is het allemaal voor bedoeld.” Volgens de Nationale Monitor Gemeentelijke Duurzaamheid is de grootste uitdaging voor gemeenten die iets willen veranderen om “voorbij dergelijke lijstjes te kijken en na te gaan wat de hoogte van de duurzaamheidsscore bepaalt en welke stedelijke problemen en uitdagingen daarachter schuil gaan.”
—
Foto boven: Hindrik Sijens (Flickr/ CC-BY-NC-SA-2.0)