Gemeenten omarmen bewonersinitiatieven om zo met krimpende budgetten de openbare ruimte aantrekkelijk te houden. Deze initiatieven passen in de geest van deze tijd waarin hergebruik, aandacht voor de omgeving en bottom-up-aanpak centraal staan. Ze roepen op tot hernieuwde aandacht voor beheer en onderhoud door het bestaande beter te maken en zorgen voor beleving in de openbare ruimte. Gemeenten moeten deze initiatieven niet alleen faciliteren, maar ook het protest dat erin schuilt serieus nemen.
Het is tijden geleden dat er in een zaal vol planologen en landschapsarchitecten zoveel is gelachen. Ter gelegenheid van een lustrum van een studievereniging vertelt Wim Schepens, die zichzelf omschrijft als ‘de Jan Smit in de ruimtelijke ordening’, over zijn televisieprogramma ‘Landroof’ (2008). Is het de feestelijke aangelegenheid die het gelach veroorzaakt? Of zijn het eerder de herkenbaarheid, de onnozelheid, of misschien zelfs schaamte waardoor de zaal dubbel ligt? In het VPRO-programma behandelde Schepens plekken in Nederland waarvan hij zich afvroeg: ‘Wie heeft dit bedacht?’ en ‘Hoe heeft het zo kunnen gebeuren?’ Nooit is hij de persoon tegengekomen die zei: “C’est moi, ik heb het allemaal bedacht.” Wel mensen die zeiden: “Ja vijf jaar geleden, maar is er nu veel veranderd”. Of: “Dat ligt aan die-en-die wethouder.”
‘Landroof’ werd voor de crisis uitgezonden, in tijden van ontwikkeling waarin ‘nieuw’ bijna standaard ‘beter’ betekende. Nu is dit ouderwets. Ontwikkelingen blijven uit, gronden blijven braak liggen en kantoorpanden staan leeg. Het beheer en onderhoud van de openbare ruimte wordt soberder. De gemeente gaat met de kaasschaaf in de hand terug naar de basis en ‘schoon, heel en veilig’ is het devies. Alles wordt een beetje minder en een hippe term doet haar intrede: met ‘assetmanagement’ is de openbare ruimte efficiënt en doelmatig te onderhouden.
Bewoners reageren op hun eigen manier op deze ontwikkelingen. De ‘pop-up city’, ‘guerilla gardening’, ‘stadslandbouw’, ‘buurtmoestuinen’ en ‘urban knitting’ duiken op. In deze initiatieven zit een belangrijk en goed component, dat misschien zelfs te beschouwen is als protest. Een protest dat aansluit bij een opkomende manier van denken, waarin het verzamelen van ervaringen centraal staat, waarin delen het nieuwe hebben is en dat zich afzet tegen “de wegwerpmaatschappij”. Concepten als ‘Peerby’ en ‘Greenwheels’ sluiten hierbij aan. Vintagekleding en -meubelen zijn weer hip en een koffietentje zonder lokaal en duurzaam geproduceerde producten kan wel inpakken. Deze denkwijze komt ook terug in veel initiatieven: eigenhandig knappen bewoners lokaal hun buurt op met middelen die ze met elkaar ter beschikking hebben.
Sceptici bestempelen deze bewonersinitiatieven graag als tijdelijke opvliegingen, die naast tijd in de begeleiding ook geld kosten en niet per definitie besparingen zijn. Toch is de praktijk dat gemeenten deze initiatieven zoveel mogelijk omarmen om zo met krimpende budgetten de openbare ruimte aantrekkelijk te houden. Een enkele gemeente zet de noodzaak zelfs extra aan om meer bewonersinitiatieven uit te lokken, zoals ‘Opgeruimd Breda.’ Dat is prima, maar gemeenten kunnen nog veel meer betekenen door het protest dat in de bewonersinitiatieven schuilt te zien en dit door te vertalen naar hun eigen werkzaamheden.
Dit protest is tweeledig. Ten eerste vragen de initiatieven om hernieuwde aandacht voor beheer en onderhoud. Bewoners willen innoveren door (op eigen wijze) het bestaande beter te maken. Belangrijk hierbij is het besef dat innovatie geen synoniem is voor nieuw, zoals in het verleden te vaak is gedacht, maar voor verbetering. Deze manier van denken voorkomt de creatie van nog meer ‘Landroof’-situaties en past bij de huidige staat van de openbare ruimte. Van een land waar ontwikkeling en groei voorop stonden, transformeert Nederland naar een beheerland. Met beheer en onderhoud kunnen we onze leefomgeving aanpassen en verbeteren, dat is de grote opgave voor de komende jaren. Bewoners zijn met hun initiatieven alvast begonnen aan de invulling hiervan.
Het tweede punt is het centraal zetten van de gebruiker en de beleving. Hiervoor moet gebroken worden met het uitsluitend werken op basis van normen en sectoren en het creëren van uitwisselbare openbare ruimte. Bewonersinitiatieven vinden geen plek in het confronterende boek van Hans van der Meer Nederland- Uit voorraad leverbaar. Door te beheren en onderhouden vanuit, of zelfs met de gebruiker, kunnen we passende en unieke plekken maken die een beleving oproepen in plaats van het bekende, maar oh zo ondefinieerbare beeld. Een belangrijk besef hierbij is dat beleving niet iets is wat je overkomt zoals het weer, maar iets dat je creëert, een ambacht.
Het creëren van beleving is een ambacht die past binnen het beheer en onderhoud van de openbare ruimte. Bewonersinitiatieven geven deze manier van beheren – waarbij de gebruiker centraal staat en beheer echt wordt ingezet om het bestaande te verbeteren en onderhouden – al vorm. Bewoners kunnen het echter niet alleen. Gemeenten moeten niet alleen bewonersinitiatieven faciliteren, maar ook het protest dat erin schuilt serieus nemen en de manier van beheren en onderhouden binnen de eigen organisatie aanpassen. Dit kan door ook in de eigen organisatie beheer en onderhoud hernieuwde aandacht te geven in plaats van de kaasschaaf te hanteren. Niet op basis van normen en assets managen, maar belevingen managen. Door te verbeteren, te differentiëren, adaptief te beheren is veel mogelijk. Hier liggen meer mogelijkheden voor innovatie dan in de kaasschaafmethode. Zo kan er openbare ruimte met betekenis ontstaan.
Vergelijk het met een vintagestoel. Hij heeft iets unieks en representeert een bepaalde tijd. Misschien is de zitting wat versleten en heeft het hout hier en daar een krasje, maar hij zit nog heerlijk. Met een nieuw modern stofje past de stoel weer helemaal in deze tijd. Belangrijk hierbij is het kijken naar het product als geheel, naar de gebruiker en de beleving. De (onder)delen die op basis van gebruik en beleving niet meer passen, worden aangepast en vervangen en waarna het product weer jaren mee kan. Hoogstwaarschijnlijk functioneert het zelfs beter dan voorheen, tegen lagere kosten dan een nieuw dertien-in-een-dozijn Ikeaproduct en is de tevredenheid van de gebruiker groter. Zo moeten we ook naar de openbare ruimte kijken. Door anders te kijken is er nog volop te innoveren, te besparen en beleving te creëren en maken gemeenten en bewoners samen plekken waarvan mensen over jaren nog zeggen “C’est nous! Wij hebben dit bedacht!”
Foto: Ben Seidelman (Flickr/ CC BY 2.0)