Steden zijn de bakermat van Europese beschavingen. Mark Frequin van het Ministerie van BZK verwijst – bij de aankondiging van de Europese Urban Agenda 2016 naar historische plekken zoals de Akropolis in Athene en het Campidoglio in Rome. Deze staat symbool voor het gezag van Rome als caput mundi; het hoofd van de wereld. Nu is de stad populairder dan ooit. In de miljoenennota 2015 kondigt het kabinet een Agenda Stad aan: ‘In 2015 zal een Agenda Stad worden gepresenteerd met maatregelen om de groei, leefbaarheid en innovatie in Nederlandse steden te versterken’.
Het cynisme voorbij
De Agenda Stad is een open agenda die in samenwerking met de samenleving gevuld moet gaan worden. Het accent ligt daarbij op drie doelen: agenderen (het scherp benoemen van de grote opgaven, problemen en oplossingen), innoveren (katalyseren van innovatie door initiatieven te verbinden, te versnellen en op te schalen) en samenwerken (het organiseren van coalities om noodzakelijke transities mogelijk te maken).
Op de Agenda Stad wordt er onder ruimtelijke professionals gemengd, sceptisch en soms zelf cynisch gereageerd. Maar de stad is niet alleen het domein van ruimtelijke professionals. Bovendien wijst filosofe en schrijfster Joke Hermsen in een interview in Vrij Nederland op de voltooid verleden tijd van het cynisme: ‘Cynisme, scepsis en ironie zijn nuttig geweest, maar nu is het tijd voor een nieuw engagement en bevlogenheid’. Hermsen duidt in het interview op een jonge generatie denkers die weer nieuwe vergezichten durft te schetsen. Dit interview vormt de directe aanleiding voor een aantal mensen (van Platform31, Gemeenten Apeldoorn en Amsterdam, Trendbureau Overijssel, Ministerie van BZK, RUIMTEVOLK en Filosofie Magazine) een aantal filosofen te vragen te reflecteren over de Stad en haar agenda. Op RUIMTEVOLK zal verslag worden gedaan van deze contemplaties. Daan Roovers hoofdredacteur Filosofie Magazine bijt het spits af met een overzichtsartikel.
De mens is een stedenbouwend dier
‘De mens is een stedenbouwend dier’ stelde de Duitse Cultuurfilosoof Oswald Spengler. Met deze zin opent Daan Roovers haar beschouwing. Daarbij verwijzend naar het feit dat mensen in groepen ging leven en steden gingen bouwen. Een enorme explosie aan creativiteit en innovatie teweegbrengend die al meer dan 5.000 jaar geleden begon. ‘De geschiedenis van de mensheid is een geschiedenis van de stadsmens’ aldus Roovers, opnieuw Spengler aanhalend.
De stad is in eerste instantie een ontmoetingsplaats en niet zozeer een dichtbevolkte verzameling van gebouwen. Socrates (Athene) voelt zich dan ook niet thuis in de natuur. En volgens een andere Griekse filosoof Aristoteles, is de mens uiteindelijk een zoön politikon, een politiek dier tot samenleven gedoemd. Waarbij het woord ‘politikon’ is afgeleid van polis, wat stad betekent. Tot aan de 19e eeuw (de tijd van de Romantiek) beschouwen de grote denkers de mens vooral als stadsmens. René Descartes (1596-1650), grondlegger van de moderne filosofie schreef tijdens zijn 20 jarig verblijf in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zijn belangrijkste werken. Descartes, die op zoek was naar rust – hij was tijdens zijn leven al erg beroemd en zat niet erg te wachten op al te veel aanloop van collega filosofen – kwam na vele omzwervingen terecht in Amsterdam waar hij in de door handelsdrukte, chaos en woekering gekenmerkte stad zijn anonimiteit, rust en concentratie vond.
Romantiek en extentialisme; natuur en cultuur
Met de romantiek uit de 19e eeuw die kritiek uitoefent op het tijdperk van de Verlichting (wetenschappelijke vooruitgang en industrialisatie) wordt de stad synoniem voor decadentie, vervreemding en verval. Voorbeelden die Roovers noemt zijn Friedrich Nietzsche en Martin Heidegger (20ste eeuw). Beiden trokken zich terug in de natuur. Maar het is niet de natuur die ons bijzonder maakt, het is de cultuur die ons onderscheidt van het dier, en de mens uniek maakt, meenden de Franse existentialisten. Sartre, De Beauvoir, Camus floreerden dan ook in het mondaine stadsleven van de tweede helft van de twintigste eeuw.
De postmoderne stad; vloeibaar en schuim
Voor echt nieuwe opvattingen over de verhouding tussen stad en platteland moeten we volgens Roovers echter naar het begin van de 21e eeuw waarin Zygmunt Bauman (eerder aangehaald op RUIMTEVOLK) en Peter Sloterdijk (beide kleine-stadsbewoners: Leeds, respectievelijk Karlsruhe) proberen te doordenken wat het betekent om in een postmoderne stad te leven.
Leven in een stedelijke gemeenschap is leven in de ‘vloeibare moderniteit’ volgens Zygmunt Bauman, waarin traditionele verbanden tussen mensen en traditionele structuren niet meer vastliggen, maar ‘vloeibaar’ zijn geworden. Elke samenhang is tijdelijk, vrijwillig, vluchtig en eenvoudig te verbreken. Hij ontwikkelt het begrip ‘cloackroom community’s’, gelegenheidsgezelschappen voor de duur van een voorstelling. Ze zijn heel even verenigd als publiek; maar ze verbinden zich niet op een andere manier met elkaar. Ze zijn alleen maar een community vanwege die voorstelling. Ze hebben die voorstelling nodig.
Peter Sloterdijk beschrijft – in zijn sferen triologie Schuim – onze samenleving als een wereld van schuim. Elk individu begeeft zich in een eigen kleine cel, die via talloze, vrij fragiele verbanden samenhangt met andere kleine cellen. Het relatieve isolement van een dergelijke ‘schuimverband’ heeft zeker ook voordelen. Het is zelfs een bijzondere prestatie, zo vertelt Sloterdijk in een lezing: ‘Typerend voor de homo sapiens was dat hij in relatief kleine, hechte groepen leefde, met nauwe onderlinge banden. Wij waren ooit gebouwd om te leven in kleine groepen, ter grootte van een zeer uitgebreid familieverband, pakweg zo’n 150 mensen. Het feit dat we in steden zijn gaan wonen stelt nieuwe eisen aan de manier waarop we in de wereld staan. Zelfs aan onze instinctmatige aandriften, die zich in de loop van duizenden jaren geleidelijk aanpassen.