Jan Hendrik Bakker is de auteur van het mooie tweede essay in de serie ´Filosofen Agenderen de Stad´. In zijn De stad moet op zoek naar haar plaats schetst hij het gevaar van ´mentale ontheemding´. Vroeger ontleenden mensen hun identiteit aan de groep waartoe zij behoorden, of hun afkomst. Dat is niet meer zo. Nu wordt onze identiteit bepaald door waar wij zijn en waar wij wonen. Je bent Rotterdammer of Groninger. Maar, zo vraagt hij zich af, kunnen steden dit zingevend verband nog wel geven?
De individualisering gaat voort. De economische crisis zet sociale verbanden onder spanning. De overheid zal die fragmentatie niet kunnen keren. Top down sturing werkt niet. De marktbenadering van citymarketing en image-building evenmin. Bakker verwacht het meest van “…particulieren en kleine groepen, van initiatieven op wijkniveau die op den duur succesvol blijken en doorstralen naar de hele stad”. De echte, woonidentiteit wordt gemaakt door duizenden persoonlijke verhalen – en vooral door de verhalen die gemeenschapsbezit worden: die van kunstenaars, filosofen, cineasten, journalisten – kortweg de ´alfa-groep´. Juist de infrastructuur rond die groep wordt afgebroken op dit moment: “In deze tijd waarin bestaande culturele voorzieningen als bibliotheken, volksuniversiteiten, filmhuizen en muziekscholen wegbezuinigd worden is het moeilijk voorstelbaar dat er juist op dit gebied een herstel komt. En toch zal het moeten.” Bakker agendeert dan ook de vraag hoe we de mentale ontheemding kunnen keren, en welke rol het bestuur daarbij moet nemen.
Bakker raakt mijns inziens een belangrijke zenuw van deze tijd, namelijk het gevoel dat de maatschappij niet meer ons gezamenlijke huis is. Het SCP rapporteert steeds weer dat Nederlanders zich zorgen maken over de sociale cohesie in ons land. Toch vraag ik me af of Bakkers antwoord van de plek als identiteitsdrager de goede weg is – zeker als het om de stad gaat.
De identiteit van mensen wordt ongetwijfeld medebepaald door de plek waar zij zijn, of waren. Ik ben zelf van geboorte Amsterdammer, voel me ook zo en ben er trots op dat te melden. Toch is het een maar een klein onderdeel van mij. Je kan inderdaad spreken van een ‘lichte identiteit’: eentje die je op feestjes gebruikt, of bij onbekenden. Er zijn aspecten die op veel indringender manier mijn identiteit en dagelijks leven bepalen… zoals het vaderschap, mijn huwelijk, het werk.
Maar er is meer aan de hand. Is die lichte identiteit van stedeling niet ook die van vreemdeling? Is de stad niet bij uitstek de plek van de non-identiteit? En…is die mentale ontheemding niet juist heerlijk? De vrijheid om niet iemand te zijn, maar onbekend tussen onbekenden te bewegen! Om het Damrak af te lopen en je te realiseren: ik kan naar het concertgebouw gaan, maar ook naar een dark room. Ik kan mezelf tot de volgende ochtend vol laten lopen met alcohol, of naar de bieb. Niemand maakt me wat, niemand interesseert het ook. De stad van vandaag de dag is eerst en vooral een extatische stad, de stad die buiten zichzelf treedt. Het motto van de Agenda Stad is niet voor niets ´Vier de Stad´. Het is het woeste feest van de ziellozen, van mensen niets liever willen dan niemand zijn.
Dorpelingen zijn iemand, ook door de plek. Mensen kennen elkaar. Zij zijn lid van een gemeenschap. Steden zijn te groot en te anoniem om aan dergelijke romantische wensbeelden tegemoet te komen. Dat betekent ook dat het bestuur van die steden niet gebaseerd kan zijn op dorpse polis-idealen. Het is in dat licht veelbetekenend dat Barber in zijn boek ´Why Mayors should Rule World´ vooral het pragmatisme van het stadsbestuur benadrukt. Steden zijn de plekken waar mensen niets gemeenschappelijks zijn of delen, en het toch klaarspelen om met elkaar om te gaan. Omdat het wel zo handig is als de rotzooi opgeruimd wordt, als het feest ten einde is.
—
Stadsbewoners feesten in Toronto. Foto: Neal Jennings CC BY-SA 2.0