Zeventien was ik toen ik in een binnenland van Brazilië rondliep door een stad die nooit was gebouwd, maar waar wel een begin was gemaakt met de aanleg van straten en pleinen. De middagzon, de schaduwloze struiken, en een stilte zo stil dat je helemaal terug kon luisteren naar het begin: bulldozers die letterlijk wegen baanden door de savanne. Zo grondig dat het tientallen jaren later nog zichtbaar in het landschap lag. Je hoefde er maar gebouwen bij te zetten en mensen heen te lokken en klaar-was-Kees. Net als die andere uit de wildernis gestampte stad: het Brasilia van architect Niemeyer dat volgens een gerucht bijna op de hoogvlakte was beland waar ik die middag liep.
Dertig jaar later word ik vanuit Agenda Stad gevraagd een licht te laten schijnen over de relatie tussen tijd en urbaniteit. De keuze voor mijn vertrekpunt is de intuïtie dat er in Serenopolis (zo noem ik die plek in de deelstaat Goiás) iets in de lucht hing dat de moeite waard is om met twee poten in een conceptuele werkelijkheid te zetten. Namelijk het vermoeden dat duurzame stadsontwikkeling niet kan zonder serieus te luisteren naar de tijdgeest van tijdelijkheid.
Polis = tijdelijkheid
Vaak als ik steden bezoek of rondloop in mijn eigen stad, ben ik verwonderd over het feit dat ze gebouwd zijn: straat na straat, steen na steen, deur na deur. Als kind was ik gefascineerd door het tv-programma Sleutel tot het heelal van Nigel Calder. Daarin merkte iemand op dat mieren in staat zijn om een radiotelescoop te bouwen. De sleutel tot onze cultuur is dat mensen in staat zijn om – topdown met hemelbestormende plannen, bottom-up in zich organisch vormende verbanden – steden te maken. Besef daarbij dat het woord polis (de stad uit de Griekse oudheid) niet zozeer ging over stenen, maar over een gemeenschap. De kwestie van de polis is van meet af aan de vraag naar het juiste samenleven.
Precies die gemeenschap of, zoals Peter Sloterdijk zou zeggen, het schuim van sferen die het stedelijk weefsel vormen, was op de hoogvlakte van Goiás afwezig. Mensen zijn tijdelijke wezens die via hun gemeenschappen streven naar iets blijvends: een toekomst voor hun kinderen en kleinkinderen. Het schaduwloze middaguur van Serenopolis maakte invoelbaar dat alles uit niets begint en tot niets wederkeert. Ook een ‘eeuwige’ stad (Rome, Babylon, Jeruzalem, Atlantis) is een tijdelijke polis. Punt is dat weinig steden of gemeenschappen die tijdelijkheid aangrijpen om de kwaliteit van samenleven te verbeteren. Tijdelijkheid lijkt een abstractie die in de concrete werkelijkheid snel vervliegt. Wat zou je moeten doen om steden te doordringen van hun tijdelijkheid? Hoe kan de tijdgeest van tijdelijkheid de genius loci ten goede beïnvloeden? Wat kunnen onze steden en ons begrip van menselijkheid leren van Serenopolis?
Nog altijd leven we in een tijd waarin we bouwen voor de permanentie en waarin stedelijkheid en tijdelijkheid met elkaar op voet van oorlog staan. Een gebouw openen met de opmerking dat het een tijdelijk leven is beschoren, lijkt vloeken in de kerk. Duurzaam bouwen, ecologisch ontwerpen en cradle-to-cradle omgaan materialen raken ingeburgerd. Maar de diepe snaar van eigenlijke begeestering wordt zelden geraakt.
Eerst wonen, dan bouwen
Zo’n grondtoon kan in zicht komen door de relatie tussen tijd en stad helder in het vizier te brengen. Geen mooier uitgangspunt hiervoor dan het inzicht van Martin Heidegger dat we om waarachtig te kunnen bouwen eerst moeten weten wat het betekent om te wonen. Eerst wonen, dan bouwen: een prachtige omkering die boekdelen spreekt. Wonen is altijd tijdelijk. Denk ook aan het eigen lijf. Als er één rode draad loopt door het denken over de betekenis van mens-zijn, dan is het die tijdelijkheid van mensen en menselijke producten. Het zou trouwens zomaar kunnen dat ‘eeuwige’ steden ook bedoeld waren om deze tijdelijkheid van de aardbodem te doen verdwijnen: stedenbouw als uiting van een verlangen naar onsterfelijkheid.
Dreigen we door onze metropolen te vergeten wat het betekent om tijdelijk te zijn? Als een monolithisch tijdloos lichaam kapselen ze ons in en fluisteren dat wijzelf moeten worden zoals zij: onsterfelijk, klinisch, en op termijn misschien boven- of onmenselijk.
Inderdaad lijkt het alsof menige hypermoderne megapolis de mens berooft van zijn tijd: de ongeremde toename van mobiliteit en de eindeloze verknoping van netwerken als een web waarin de mens zijn eindigheid over het hoofd ziet. De stad eet zijn eigen mensen: wellicht is dat de anti-utopie die we met een duidelijke duiding van de relatie tussen tijd en polis willen voorkomen. Het doordenken van urbaniteit vanuit de tijdelijkheid kan op vele manieren. Ik noem er een paar.
Stad als natuur
Veel wijst erop dat onze oorlog met de natuur ook een paradoxale strijd is tegen onze sterfelijkheid. Paradoxaal omdat ze alleen kan eindigen met ons einde. Reden waarom een filosoof als Slavoj Zizek stelt dat we het onvermijdelijke slechts kunnen vermijden als we het als een vaststaand gegeven in de toekomst projecteren: de catastrofe als strange attractor. Een catastrofe waar we – om met Jean Baudrillard te spreken – allang middenin zitten en die wellicht begon met de eerste menselijke beschavingen. Of, om er een zwartgallige schep bovenop te doen: de mens als partner in de perfect crime van een catastrofe die te langzaam gaat om prominent in het nieuws te blijven – en die mede daardoor doorgaat alsof er geen vuiltje aan de lucht is.
De ironie is dat we dit allang weten. Tientallen jaren worden we al om de oren geslagen met de noodzaak van een nieuw denken en doen. Met als cruciaal inzicht dat we af moeten van het klinische vijanddenken dat de natuur op de pijnbank legt en uit de aarde en onszelf de laatste resources perst.
Wie de filosofische doemdenkers gelooft ziet dat het aankomt op het vatten van de mens en de beschavingen (en dus ook de steden) als natuurgebeurtenis. Menselijke nederzettingen niet langer als eilanden in de natuur. Maar als voorlopig resultaat van biotopen die worstelen met hun toekomst. Een planologie die dit durft te omarmen staat voor de uitdaging om steden terug te geven aan de natuur en de natuur te retourneren aan steden. Met dien verstande dat we onderscheid moeten maken tussen een eerste (natuurlijke) natuur en een tweede (menselijke) natuur.
Vanuit het gezichtspunt van de tijdelijkheid vallen beide samen. Kunnen steden in het bijzonder en mensen in het algemeen de allopathische (vijandige) omgang met de eerste natuur overwinnen door een meer homeopathische benadering? Steden die in hun infrastructuur, architectuur, bouwtechniek en materialen de eerste natuur nabootsen? Misschien wel zodanig dat de natuurlijke en menselijke natuur elkaar ontmoeten in de derde natuur van een strategische alliantie die steden inzet voor natuurontwikkeling en het vergroten van de burgerlijke betrokkenheid bij de natuur? Steden die zichzelf onderwerpen aan een natuurlijke orde der dingen als strategie om het onvermijdelijke af te wenden?
Natura magistra orbis: nu al zijn er steden waar de biodiversiteit groter is dan in de ommelanden. Aldus opent zich het vergezicht van de bloeiende stad als ecologische reddingsboei: urbis salvator naturae. Tijdelijkheid kan het concept of de conceptuele nexus zijn waarin de natuur als leermeesteres van de stad en de stad als redder van de natuur elkaar ontmoeten: leren en overleven in één beweging.
Stad als zelftechniek
Tegelijk moeten we beseffen dat tijd, net als stedelijkheid, een menselijk construct is waardoor mensen op hun beurt zichzelf vormen. Net als horloges zijn steden extensies van de mens. Net als spiegels, opvoeding, opleidingen en in beginsel alle activiteiten zijn klokken technieken waarmee wij onszelf scheppen. Het tempo van onze tijd wordt bepaald door de tijden waarmee wij ons omringen. De tijd van de omroeper in de middeleeuwen was een andere dan de tijd zoals we die beleven door atoomklokken, stopwatches en tv-programma’s uit andere tijdzones.
In Serenopolis stond geen klok. Alleen de zon in het zenith fluisterde dat hier een ‘ware tijd’ heerste.
Maar wat is ware tijd? Steden zijn concentraties van vele soorten tijd: de haastigheid van het spitsuur, de trage tijd van tempels, de flitstijd van virtuele verbindingen, de opgeslagen verleden tijd van kunstmatige geheugens (bibliotheken, archieven, musea), de deep time die je kunt ontdekken door in het palimpsest van de bodem terug te graven in te tijd, de ambitieuze toekomende tijd van bestuur, politiek, architectuur en urban planning. De stad als een autopoëtische tijdmachine van talloze tijden die wij scheppen en die in dezelfde magische dans ons scheppen: de tijd als meesteres van een mens die de tijd in de wereld brengt. En die het contact met de ware tijd (waarvan niemand precies weet wat ze is en of ze wel bestaat) dreigt te verliezen.
Toch is het zaak die ware tijd terug te geven aan mensen en steden. Als tijd iets is, dan is het tijdelijkheid. Tijd en haar richting vormen het grootste raadsel van de natuur. Omgekeerd biedt de natuur met haar jaargetijden de beste toegang tot het begrijpen van de tijd. Door de lineaire tijd van de stad te verweven met de cyclische tijden van de natuur, kan de stad zelfs een voedingsbron worden van de zogenaamde quality time die velen proberen te plannen, maar waarvoor hooguit de voorwaarden zijn te scheppen waarbinnen ze kan ontstaan. Door meer natuur in de stad te brengen ontstaat een kans op andere tijden.
Wie zo tegen tijd en stedelijkheid aankijkt, begint te zien dat de toekomst zwanger kan zijn van fascinerende vormen van een urbane natuur of natuurlijke stedelijkheid die in dezelfde beweging de leefbaarheid en menselijkheid van steden naar een ander niveau kunnen brengen.
Stad als verhaal
Op sommige zonnewijzers valt te lezen dat ze alleen de onbewolkte (serene) uren tellen. Uiteindelijk draait ook een mensenleven om de onbewolkte uren: de serene tijdsspannen waarin ruimte ontstaat voor het doorgronden van de tijdelijkheid van het bestaan. Of waarin de bewolkte perioden waarde krijgen omdat ze binnen een groter verband op hun plek vallen: urban story telling als een uitgelezen kunst en zelf(vertel)techniek voor stadsbewoners. Welk verhaal vertelt deze stad over mijn leven, over onze tijdelijkheid als natuurgebeurtenis, over het terugvinden van de verloren gewaande utopische of onthaaste tijd?
Soms moet je uit de bestaande chaos stappen om een nieuwe orde te zien. Middenin Serenopolis stond ik stil. Alleen contouren, natuur en een zee van tijd. En ik besefte: als deze stad echt een voorbeeldige stad van mensen wil zijn dan moet ze zich manifesteren als een tijdelijke natuurgebeurtenis. Intuïtief begrijpt ze dat het tijdelijk verweven van eerste en tweede natuur en alle verantwoordelijkheden die daarbij horen, een kwestie is van beschaving. Omarm natuur, tijdelijkheid en ‘samenverteltechniek’ als grondprincipes van het stedelijk ontwerp. Houd bewoners bij de lessen van natuur en tijd. De stad als een structuur die mensen helpt om het goede te vinden en uit te bouwen. En andersom: mensen die door hun steden bewogen worden om zich als betrokken burgers te doen gelden. Steden die – maar wie durft dit tegenwoordig nog te zeggen? – bloeien omdat ze bewust, zelfverzekerd en met een zekere nederigheid in het licht staan van een Platoonse zon van goedheid, schoonheid en waarheid. De nederige stad als een zoektocht in de dimensies van natuur en tijd; een tijdelijk natuurverschijnsel dat zich voedt met zijn eigen honger. I want to wake up in a city that never stops telling the story. Dat een Miljoenennota openingen biedt voor zulke vergezichten, geeft hoop.
Machu Pichu in de polder
Voortaan vormen tijdelijkheid en natuurlijkheid een lens voor de beoordeling van iedere urbane interventie. Sterker: indachtig de zelftechnische natuur van de mens is het zaak steden te doordesemen met tijdelijke natuurparken, leegstaande panden vol mos en wildgroei, verticale tuinen, initiatieven waarbij bewoners tijdelijk, bijvoorbeeld op basis van verloting, het rentmeesterschap over parken en plantsoenen krijgen, stationsklokken die teruglopen in de tijd (zoals in de film Benjamin Button naar het verhaal van Scott-Fitzgerald), stiltegebieden waarin je ware tijd kunt proeven, opheffingen van de traditionele scheiding tussen stad en platteland en tussen privétuin en publieke ruimte.
Meer dan ooit is het zaak de stad te denken, te ontwikkelen en te vieren als een tijdelijke natuurgebeurtenis. Denk aan dagen waarin het in delen van de stad muisstil is. Aan nachten waarin alle lichten worden gedoofd en je midden in de stad de diamantkoepel van de sterrenhemel kunt ervaren. Aan steden met een Declaration of Dependence waarin men alles uit de kast haalt om onze afhankelijkheid van de natuur met daden te beklinken. Aan een vrijbrief voor guerrilla gardening. Aan spooksteden als memento mori voor de bewoonde wereld: Machu Pichu in de polder. Of aan de overgang van een groei- naar een bloeieconomie op basis van een soort herboren heiligheid van geld en tijd, zoals beschreven in mijn roman Gods Geschenk. Serenopolis is op duizend manieren aan te vliegen. Geef mensen de vrijheid en verantwoordelijkheid er zelf invulling aan te geven en ze zullen versteld staan van hun creativiteit.
Stad als symfonie
Eerst wonen, dan bouwen: aan alle collectieven en individuen de uitdaging van een serenopolische toekomst. Iedere tijd krijgt de steden die ze verdient. Iedere stad krijgt het tijdsbeeld dat er in de lucht hangt. Aan onze tijd de taak om onze leefomgevingen te verlossen van contraproductieve tijden en de boodschap van tijdelijkheid uit te dragen.
Lewis Mumford duidde de stad als een symfonie, een tijdobject dat zijn schoonheid, kracht en dynamiek ontleent aan de gestructureerde duur. Is het toekomstmuziek om Amsterdam, Maastricht, Brussel, New York, Rio de Janeiro en de duizenden anderen steden waar intussen meer dan de helft van de wereldbevolking leeft, te duiden, te verbeteren en te vermenselijken als natuurlijke tijdelijke symfonieën? Zonder dromen gaat het niet. In de permanente nacht die constant over de tijdzones schuift worden voortdurend miljarden dromen geboren: Terra als droommachine. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die dromen niet langer een compensatie hoeven te zijn voor een teleurstellende realiteit? Om te beginnen door niet weg te lopen voor zulke vragen. Maar door ze mee te nemen in de eigen dromen. Wie weet worden we wakker in een Serenopolis vol gebouwen en mensen dat klinkt als een klok: een serene stad die heeft begrepen dat het in het leven, de natuur en het universum draait om de wijsheid van de zonnewijzer: horas non numero nisi serenas: ik tel alleen de onbewolkte uren.
—
Foto: Vencouver in her solitude, Julius Reque (Flickr/CC BY-NC-SA 2.0)
Dit is een essay in de reeks ‘Filosofen agenderen de stad’ in kader van de Agenda Stad.
Drie onbewolkte vragen aan de stad
Govert Derix Filosoof, adviseur en schrijver.
Govert Derix is filosoof, adviseur, columnist en schrijver. Voor InnovatieNetwerk schreef hij Tijdelijkheid als Toekomst, over de betekenis van tijdelijke bestemmingen en de contouren van een relationele planologie. De ecologische implicaties hiervan zijn uitgewerkt in Testament van Terra, over de relatie tussen burgerlijke betrokkenheid en natuurbeleid. Derix publiceerde o.a. over gebiedsontwikkeling, architectuur, zorg, het Rijnlands model, het Amazonegebied en cultuurfilosofie. Zijn laatste ideeënroman is Gods Geschenk. Daarin wijzen de twaalf wegen naar Compostela de weg naar een nieuwe economische orde. Zijn nieuwe roman De sjamaan van Sevilla verschijnt in de loop van dit jaar. Meer info op www.govertderix.com.