Vanuit het midden

27 november 2014  /  Joks Janssen

Dit artikel komt uit het RUIMTEVOLK archief (2007-2017)

Nederland is in de ban van ongelijkheid. Meedeinend op de belangstelling voor Thomas Piketty’s Kapitaal in de 21e eeuw hebben de Haagse onderzoeksinstituten WRR en SCP met hun verkenning Gescheiden werelden? ook een duit in het zakje gedaan. Waar Piketty zich vooral richt op economische ongelijkheid, signaleren beide instituten een sociaal-culturele tweedeling in de Nederlandse samenleving. Ze waarschuwen voor een dreigende cultuurkloof, die in belangrijke mate lijkt te worden bepaald door opleidingsniveau. Hoogopgeleiden en lageropgeleiden hebben steeds minder met elkaar.

Dat groeiende verschillen tussen arm en rijk, hoog- en laagopgeleid de aandacht trekken, is op zichzelf niet vreemd. Nederland is, zeker in internationaal perspectief, een opvallend egalitair land. Het is hier zowel letterlijk als figuurlijk vrij plat. Overheidsbeleid is er traditioneel op gericht geweest om de economische en sociale gelijkheid te bevorderen. De herverdelingspolitiek van de verzorgingstaat zorgde niet alleen voor demping van de loonverschillen via het sociale zekerheids- en belastingstelsel, maar ook voor een spreiding van bevolking en werkgelegenheid.

In een land met een zelfgekoesterde en internationaal erkende reputatie van gelijkheid, roept iedere afwijking van de normaliteit vanzelfsprekend vragen op. Niet het grijze gemiddelde, maar de afwijkingen naar boven en beneden of tussen links en rechts trekken dan al snel de aandacht. Hoewel begrijpelijk, zoomt het debat daarmee alleen in op de uiteinden van het spectrum. Deze blikvernauwing leidt tot bijziendheid. Immers, van het voorheen zo gekoesterde midden komen we nauwelijks iets te weten. Hoe staat dat midden er vandaag eigenlijk voor? Wat is de eigenstandige betekenis en kracht van het midden in een wereld waarin tegenstellingen stelselmatig worden uitvergroot?

Ruimtelijke verschillen
Deze vragen zijn ook vanuit een ruimtelijk perspectief relevant. In ruimtelijk opzicht worden de verschillen immers groter. En ook hier eisen de uitersten van het spectrum alle aandacht op: de groeiende en florerende stad versus het krimpende en kwakkelende platteland. Dit vertaalt zich beleidsmatig in een discours rond de internationale concurrentiekracht van metropoolregio’s versus de leefbaarheid en veerkracht van krimpgebieden. De belangstelling voor zowel de aantrekkingskracht van de grote stad als de problematiek van de krimpende regio’s veronderstellen en versterken elkaar, ook in (nieuwe) paradigma’s. De redenatie is immers dat in Nederland, waar de bevolking nauwelijks meer toeneemt en ook de groei van het aantal huishoudens daalt, de trek naar de grote stad ten koste gaat van het platteland. Wie spreekt over het krimpende platteland, doet dat dus altijd tegen de achtergrond van een groeiende stad en omgekeerd. Het succes van de een is nauw verbonden met de problematiek van de ander.

Kanaalzone Helmond. (Foto: Pim Geerts)

Kanaalzone Helmond. (Foto: Pim Geerts)

Maar wie beter kijkt, ziet dat dat slechts de helft van het verhaal is. Natuurlijk, de trek van jongeren en hoogopgeleiden naar de steden zorgt voor problemen in de plattelandregio’s. Tegelijkertijd zien we daar ook nieuw elan ontstaan, met als gevolg een enorm stuwmeer aan lokale initiatieven. De bottom-up beweging van zelforganiserende burgers en ondernemers biedt interessante nieuwe perspectieven, ook voor overheden en instituties. Wie bijvoorbeeld de publicatie Van Onderop! leest, kan niet anders dan constateren dat het met de vitaliteit en veerkracht van de krimpregio’s wel goed zit. In dit deel van Nederland staan niet voor niks de kraamkamers van de kantelingen en transities.

En tussen de aantrekkingskracht van de grote steden en de zelforganiserende krimpgebieden, worstelen een aantal kleine en middelgrote steden met de nieuwe werkelijkheid. Steden tussen de 50.000 en ongeveer 100.000 inwoners waar ongeveer een kwart van de Nederlandse bevolking woont en in die in demografisch en economisch opzicht minder hard groeien dan de grote steden. Dat is bijvoorbeeld te zien in de provincie Noord-Brabant, waar middelgrote steden zoals Bergen op Zoom, Roosendaal en Oss al jaren minder hard groeien dan de vier grote steden Eindhoven, Breda, Tilburg en ‘s-Hertogenbosch. Het zijn deze middelgrote steden, die in de naoorlogse periode sterk zijn gegroeid door gerichte industrialisatie en suburbanisatie, die nu te maken hebben met de wet van de remmende voorsprong. Wel de (groot)stedelijke en sociale problemen, maar op het eerste gezicht minder bronnen voor een ontwikkeling die aansluit bij de nieuwe economie waarin kennis en creativiteit belangrijke ingrediënten zijn voor vernieuwing.

Groei-van-brabantse-steden-brabantkennis

Groei van de grote en kleine Brabantse steden. (Bron: Atlas voor Gemeenten, 2013)

Midsize Brabant
Het is dit midsize Brabant waar de sociale herschikking die gepaard gaat met de nieuwe, op creativiteit en kennis gebaseerde economie het meest zichtbaar en voelbaar is. Routinematige taken worden steeds meer geautomatiseerd. Vooral de banen in het middensegment verdwijnen. Als gevolg daarvan sluiten buitenlandse grootbedrijven vestigingen (zoals Philip Morris in Bergen op Zoom) of stoten delen van hun productie- en researchfaciliteiten af (zoals MSD/Organon in Oss). En ook jongeren en hoger opgeleiden vertrekken steeds vaker naar de grote steden waar het aanbod van hoger onderwijs en culturele voorzieningen breder en beter is. Hun binnensteden hebben te kampen met leegstand door internetverkopen. Daarnaast verliezen sommige van deze steden door voortgaande schaalvergroting en fusieprocessen maatschappelijke voorzieningen zoals ziekenhuizen.

Het is ook dit midsize Brabant dat de afgelopen decennia in de schaduw stond van de aandacht van politiek, overheid en maatschappelijk middenveld voor met name de leefbaarheid op het platteland en de ontwikkeling en positie van de stedelijke regio (BrabantStad, Brainport): te groot voor het servet, te klein voor het tafellaken. Daarmee is niet alleen een opmerkelijke lacune ontstaan in het discours over stad en stedelijkheid, maar blijft ook een belangrijke krachtbron onbenut. Juist nu in het stedelijk beleid de vorming van metropoolregio’s voorop staat, dringt zich de vraag op hoe de middelgrote steden daaraan kunnen bijdragen. Wat is het toekomstperspectief van deze steden in het licht van de ‘kenniseconomie’? In hoeverre zijn deze steden in staat hun padafhankelijkheid te doorbreken en te innoveren? Waar liggen specifieke kansen, die aansluiten bij de eigen stedelijke karakteristieken?

Nieuw narratief
Liggen er in deze voormalige industrie- en groeikernen in het licht van de derde industriële revolutie bijvoorbeeld geen uitgelezen kansen om ambacht, gemeenschapsgevoel en de aanwezige maakindustrie van nieuw elan te voorzien? Kunnen de middelgrote steden zich ontwikkelen tot de bakermat van een nieuw soort ‘kennisindustrie’, als aanvulling of complement op de meer grootstedelijke ‘kenniseconomie’? Wat betekent dat voor de samenwerking tussen de aanwezig mbo-kennisinfrastructuur en het bedrijfsleven? Kunnen ze hun ruime voorraad aan comfortabele woonmilieus en groene ruimte (regionaal) te gelde maken? Beantwoording van deze vragen vereist een nieuw ‘narratief’ over de toekomst dat aansluit bij de eigen kracht, de eigen identiteit en het unieke aanbod van voorzieningen. En belangrijker, het vraagt om een open blik: zonder bijziendheid kijken naar wat er in het ruimtelijke midden gebeurt. Een blik die zich niet vernauwt tot groot of klein, boven of beneden, links of rechts, maar die zich vanuit het midden oriënteert op de nieuwe werkelijkheid en van daaruit verbindingen legt.

Wie dat doet, ziet dat er – lokaal – allerlei interessante perspectieven en initiatieven worden ontwikkeld. Bijvoorbeeld in Roosendaal waar overheid en winkeliers een proeftuin organiseren voor de toepassing van nieuwe ICT technologie om het bestaande winkellandschap toekomstbestendig te maken (www.roosendaalsmartretailcity.nl). Of in Oss, waar lokale ondernemers onder de noemer ‘De kracht van Oss’ samenwerken om nieuwe werkgelegenheid in het MKB te creëren. Het midden is vaak kleurrijker en veerkrachtiger dan we denken. Wanneer we het midden als vertrekpunt nemen ontstaan kansrijke perspectieven voor de uitdagende maatschappelijke opgaven waar stedelijk Nederland als geheel voor staat.

Foto boven: Pim Geerts
RUIMTEVOLK voert in opdracht van BrabantKennis een trendverkenning uit naar nieuwe kansen voor middelgrote steden in Noord-Brabant. Tijdens de Trenddag 2014 vindt een eerste discussie met betrokken beleidsmakers, bewoners en ondernemers plaats over de resultaten van de verkenning.

kenniseconomiemaakindustrieNederland ProductielandNoord-BrabantRegio's

Joks Janssen Directeur BrabantKennis / bijzonder hoogleraar ruimtelijke planning en cultuurhistorie Wageningen University

Over de auteur

Joks Janssen (Berlicum, 1975) is directeur van BrabantKennis en Hoofd Kennis en Onderzoek bij de Provincie Noord-Brabant en bijzonder hoogleraar ruimtelijke planning en cultuurhistorie aan Wageningen University. Janssen heeft een voorliefde voor oude industriesteden die zich niet kunnen verlaten op een fraai stadsbeeld en waar vernieuwing en creativiteit aan de orde van de dag is. Daarom woont hij in Tilburg.



Ook interessant:

Nieuw perspectief voor Parkstad

Anne Seghers en Kris Oosting

Publieke welvaart

Simon Franke en Wouter Veldhuis

Verdichting vraagt om verrijkende participatie

Karin de Nijs, Marie Morel, Sandra Bos en Stan Majoor