Volgens Hans Peter Benschop moeten wetenschappers meer de straat op. Praten met burgers en bedrijven verbetert de kwaliteit van waarheidsvinding en beleidsvorming, zo is zijn redenatie. Inzicht in lokale kennis is inderdaad cruciaal, maar een goed functionerende Ivoren Toren eveneens. Universiteiten en planbureaus dragen juist cruciale kennis bij aan het debat door hun onafhankelijkheid en distantie.
Trots was ik een paar weken terug tijdens de Nacht van de Leefomgeving. Het PBL had net haar tweejaarlijkse Balans van de Leefomgeving gepresenteerd. Het was een wervelende show. De vloeiende retorica van Maarten Hajer, de Amerikaanse aanstekelijkheid van Henk Ovink en de onverstoorbare Minister Schultz van Haegen. Toch was dit niet zozeer wat me trots maakte. Goede performances over ruimtelijke vraagstukken zijn in Pakhuis de Zwijger usance geworden. Trots werd ik tijdens verreweg het minst spannende deel van de avond. Gespreksleider Ruben Maes interviewde stuk voor stuk de schrijvers van de hoofdstukken van de Balans van de Leefomgeving. Wat ongemakkelijk, maar niet zonder zelfvertrouwen stonden ze aan de statafel. Onderzoeker Martijn Eskinasi legde bijvoorbeeld uit dat door het wegvallen van de babyboomers er over een aantal decennia een hele bulk woningen op de markt komt, waardoor je je kan afvragen of het nog wel zo verstandig is om te bouwen. Een inzicht dat diverse kranten haalde, en debat uitlokte op onder meer RUIMTEVOLK en in de Volkskrant.
Nacht van de Leefomgeving, 10 september 2014.
Kennis als een cruciale bouwsteen voor beleid. Beleid dat uiteindelijke tot stand komt in een voortdurende interactie met andere grootheden als electorale opportuniteit, eigenbelang en willekeur. Ruimtelijke ordening gaat er volgens de beroemde Amerikaanse planoloog John Friedmann om dat kennis omgezet wordt in collectieve actie. In dit proces is het volgens Friedmann cruciaal om niet alleen harde, wetenschappelijke kennis in te zetten, zoals de Balans van de Leefomgeving, maar ook lokale kennis. Dus van boeren als het over landbouwbeleid gaat, van een bijstandsmoeder als het over de WMO gaat en van een boswachter als het over natuurbeheer gaat. Precies eigenlijk wat Hans Peter Benschop betoogt: wetenschappers moeten luisteren naar wat er op straat leeft. Mijn punt is: alsjeblieft niet allemaal!
In relatie tot een SCP-onderzoek stelt Benschop bijvoorbeeld dat wetenschappers aandacht moeten hebben voor: ‘de eigenaardigheden van hun gemeenschap (…) die andersom ook de algemene en vaak abstracte wetenschappelijke bevindingen verrijken en nuanceren’. Een waarheid als een koe; ervaringen van bewoners en bestudering van micro-gedrag is een cruciale aanvulling op de vaak grove patronen en trends die uit kwantitatief onderzoek komen. Het probleem is: generaliseerbaarheid. Je kunt als planbureau onmogelijk alle boerengemeenschappen in Nederland bezoeken om hier vervolgens weken te verblijven om te interviewen en observeren. Praktische beperkingen nopen je ertoe een aantal gevallen te selecteren. Het is vervolgens onmogelijk om op basis van deze enkele gevallen een beeld te schetsen voor heel Nederland, terwijl dit nu juist het uitgangspunt is van een planbureau. Bijdragen op een platform als Ruimtevolk gaan er wél geregeld van uit dat het succesverhaal in een bepaalde casus (best practice) toegepast kan worden op andere plekken. Vanuit methodologisch oogpunt dubieus, maar zeer legitiem voor praktijkplatfora waarin kennis en inspiratie met elkaar worden gedeeld.
Ervaringen delen en samenwerken dus. Een model dat steeds ook vaker wordt toegepast voor onderzoeksprojecten. Door een verbindende organisatie als Platform 31 bijvoorbeeld. ‘Beleidsimplicaties’ zijn in deze vorm geen slothoofdstukje dat een wetenschapper op het laatst nog even afraffelt, maar wezenlijk onderdeel van het onderzoeksproces. Waardevol, want zowel de praktijk als wetenschap leert van deze intensieve samenwerking. Dit betekent echter niet dat we al het wetenschappelijk onderzoek zo zouden moeten vormgeven. In de beta-wetenschappen zijn ze er al achter dat innovatie zich niet laat sturen. Juist vragen die op het eerste gezicht niet beleidsrelevant zijn, kunnen tot vernieuwende en verrassende antwoorden leiden. De keerzijde van in een vroeg stadium met iedereen om tafel is dat het vernieuwing en onafhankelijk onderzoek kan remmen, bijvoorbeeld omdat het vooral de gevestigde belangen dient. Daarom zijn instituties (universiteiten, planbureaus) die met distantie en kennis van zaken kunnen oordelen cruciaal. De Amerikaanse professor Roger Pielke Jr noem dit honest brokers: personen of instituties die niet aangeven welke kant je op zou moeten gaan (i.e. beleidsadvies), maar in kaart brengen wat de consequenties zijn van verschillende beleidskeuzes.
En precies die honest broker zag ik aan het werk tijdens de Nacht van de Leefomgeving. Het PBL adviseerde niet om te stoppen met bouwen, maar probeerde zo objectief mogelijk de gevolgen van demografische veranderingen op de huizenmarkt te schetsen. Aan politici en belanghebbenden vervolgens de schone taak beslissingen te nemen. Ik ken geen land waar de onafhankelijkheid van planbureaus zo geborgd is als in Nederland. En die traditie van nuchtere analyse en het afwegen van feiten is volgens mij één van de sleutels tot het succes van de Nederlandse ruimtelijke ordening. Iets om trots op te zijn. Een goed geïnformeerd publiek debat kan niet zonder een beetje Ivoren Toren.
—
Foto boven: Deel van “Ivory Tower” van Tom Verre (CC BY 2.0)