Bijna alle bewegingen in de stad beginnen met de smartphone. Mobiele apps en interfaces helpen mensen bij allerlei transportbewegingen, van het plannen van de beste routes, raadplegen van treintijden, lokaliseren van de dichstbijzijnde bushalte of parkeerplaats tot het boeken van een taxi of deelauto. Overheden of vervoersbedrijven in de Verenigde Staten hebben nauwelijks initiatief genomen om diverse vervoersmogelijkheden bijeen te brengen in één app waarmee reizen over diverse vervoersmodaliteiten kunnen worden gepland, laat staan geboekt en betaald. Apps als Uber en Google Maps springen in dit gat en bepalen in grote mate de mobiliteitsmarkt.
In Nederland hebben we 9292, een samenwerking van OV-bedrijven, maar ook in ons land is Google Maps voor velen onmisbaar geworden en bestormt Uber de markt in Amsterdam en Rotterdam.
Dit lezenswaardige artikel roept enkele vragen op. Ten eerste de vraag welke rol de overheid eigenlijk moet spelen in deze – dankzij de groeiende rol van apps – snel ontwikkelende mobiliteitsmarkt. In welke mate blijft de overheid verantwoordelijk voor de infrastructuur in ons land? En in welke mate voor mobiliteit?
En daarnaast ook een vraag gevoed door kennis van het verleden: zullen de succesvolle apps (en de bedrijven daarachter) net zoveel macht krijgen in de ontwikkeling van de stad en haar infrastructuur als vroeger de grote autoindustriebedrijven als General Motors? Met lonkende toekomstbeelden van de moderne samenleving en strategische samenwerkingen zorgden zij er immers ooit voor dat de trams uit het Amerikaanse straatbeeld verdwenen en dat de Amerikaanse stad werd ingericht op de auto. Toekomstbeelden die ook in Nederland veel aanhang kregen.
Heb je hier ideeën over? Reageer of klim in de pen en schrijf een blog.