De ruimtelijke ordening in Nederland is vaak voorgesteld als een succes. Kritiek erop was schaars omdat wetenschappers de ruimtelijke ordening dienden en legitimeerden. De crisis dwingt de rol van wetenschap in de Nederlandse ruimtelijke ordening te herzien.
Nederland is beroemd om haar ruimtelijke ordening (RO): een hecht netwerk van overheden, ontwikkelaars en kennisinstituten en de daarmee verbonden ideologieën en praktijken. Het is het land van orde en regelmaat. Een tekort aan natuur wordt opgelost door natuur te maken. Als Nederland dreigt te verdrinken dan worden dijken gebouwd, rivieren verruimd en grondwaterstanden kunstmatig laag gehouden. Alles in goed overleg met natuurbeschermers en agrariërs, en netjes doorgerekend door de ingenieurs van Rijkswaterstaat.
De kritiek op de RO was erg schaars, afgezien van enkele bijdragen van bijvoorbeeld Maarten Hajer en Kristof Van Assche. De Nederlandse ruimtelijke ordening werd voornamelijk voorgesteld als een ‘succes’ in wetenschappelijke artikelen, vakbladen, in studies en op conferenties. De bouwfraude die aan het begin van het nieuwe millennium aan het licht kwam, gevolgd door een nog uitgebreidere vorm van vastgoedfraude boden potentieel een ander zicht op de planningsmachine, maar werden snel afgedaan als het slechte en niet goed gecoördineerde en onwetmatige handelen van individuen en bedrijven. Met een nauwelijks aangetast zelfbeeld kon de Nederlandse RO rustig gaan slapen en doordromen over haar eigen succes.
De crisis opent de ogen
De economische en vastgoedcrises hebben een flinke rem gezet op ruimtelijke ontwikkelingen en de kwetsbaarheid getoond van een RO die sterk leunt op (economische) groei. Inmiddels is duidelijk dat gemeenten voor miljarden aan grond hebben gekocht, waarvan het maar de vraag is of die ooit nog voor een goede prijs wordt verkocht. Door het stilvallen van deze geldmaakmachine verstommen de succesverhalen. Er ontstaat meer ruimte voor diegenen die willen tonen hoe de RO echt werkt. Journalisten van Zembla en De Slag om Nederland, maar ook wetenschappers en commissies verslaan de problemen in de ruimtelijke ordening. Er worden vraagtekens gezet bij het groeiparadigma, de verdienmodellen en de rol van de overheid en andere spelers in de RO. De crisis is daarom potentieel een zegen voor de rol van wetenschap in de ruimtelijke ordening. Ze kan eindelijk gaan observeren wat er echt speelt, hoe het RO-systeem functioneert en de rol die de wetenschap daarin speelde.
Onderzoekers moeten zich niet richten op het in de etalage zetten van zogenaamde innovatieve voorbeeldprojecten – tien jaar geleden was dat de Blauwe Stad, nu succesvolle burgerinitiatieven en stadslandbouw.
Vijf perversies
Wij stellen dat het constant benadrukken van haar succes de RO immuun heeft gemaakt voor kritiek. De wetenschap heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. De vraag is of zij ook kan helpen dat probleem op te lossen. We denken van wel maar dan zullen we eerst een aantal perversies van de RO moeten erkennen. Wij zien er vooralsnog vijf:
De crisis bevestigt dat RO zich nooit kan baseren op ‘neutrale kennis’, maar dat elke keuze per definitie politiek is. Er is steeds meer bewustzijn dat studies die een bepaald type beleid legitimeren bewust naar voren worden geduwd en dat ander onderzoek al dan niet subtiel in de spreekwoordelijke lade verdwijnt. Dat macht een belangrijke rol speelt in planning en dat participatie niet altijd gelijk staat aan democratisering, wordt steeds beter zichtbaar voor een groter publiek. Door de crisis begint de RO-machine te haperen en verdwijnt langzaam aan de sluier die haar al die tijd heeft omhuld.
Herscholingscursus
Hopelijk zorgt de crisis ervoor dat de wetenschappelijke disciplines die zich met RO bezig houden wat meer afstand nemen van de praktijken waarmee ze nu zo nauw mee zijn verbonden. We stellen voor dat ze nog vaker gaan onderzoeken hoe RO echt werkt en niet langer wensbeelden over hoe het zou moeten werken als wetenschap verkopen. Daarmee is te voorkomen dat de RO, verblind door haar eigen succes opnieuw doodlopende wegen inslaat.
Onderzoekers moeten zich niet richten op het in de etalage zetten van zogenaamde innovatieve voorbeeldprojecten – tien jaar geleden was dat de Blauwe Stad, nu succesvolle burgerinitiatieven en stadslandbouw. In plaats daarvan zou men vaker moeten onderzoeken waarom sommige projecten als succes worden gepresenteerd en andere niet en wat daarvan de effecten zijn. Dat laat zien dat RO een strijdveld is met verliezers en winnaars en maakt een maatschappelijke discussie over die winnaars en verliezers mogelijk. Op die manier kan een wetenschappelijke analyse helpen om de achterliggende veronderstellingen bloot te leggen en weer onderwerp te maken van discussie. Zoals elk beleidsveld is ook RO gebaat bij het vermogen om zich aan te passen aan veranderende politieke, sociale en economische omstandigheden. Door inzicht te geven in de wijze waarop dominante denkbeelden in binnen de ruimtelijke ordening zichzelf in stand houden en daarmee innovatie voorkomen, wordt ook duidelijker waar eventueel wel mogelijkheden voor vernieuwing zijn.
En wie moeten dit onderzoek dan gaan doen? Academische planologen, stedenbouwers en landschapsarchitecten zijn door hun geschiedenis van verstrengelde belangen en obsessie voor toepasbaarheid wellicht niet de meest aangewezen groep om dit onderzoek op zich te nemen. Wellicht moeten ze de hulp inroepen van journalisten, antropologen, geografen en sociologen of op een herscholingscursus.
—
Deze column is een ingekorte en bewerkte versie van de publicatie in AGORA die hier gratis te downloaden is.
Foto boven: professionals rond de maquette van de Blauwe Stad. Foto: RUIMTEVOLK
Foto is van een installatie van Heidi Linck. Zij is beeldend kunstenaar. Zij onderzoekt rare en vergeten plekken in het landschap en de stad en de verhalen daarachter. Met haar tekeningen, installaties en concepten voor gebiedsontwikkeling wil ze de schoonheid van die plekken beleefbaar maken en de verhalen delen. Haar projecten zijn te vinden op www.heidilinck.nl
Martijn Duineveld assistent professor
Dr. Martijn Duineveld is na zijn studie Landinrichtingswetenschappen begonnen aan een promotieonderzoek aan de Wageningen Universiteit bij de Leerstoelgroep Culturele Geografie waar hij nu werkzaam is als Assistent Professor. In 2006 promoveerde hij op het proefschrift ‘Van oude dingen en mensen die voorbij gaan’. In het boek pleit Martijn tegen de depolitisering van de ruimtelijke ordening. Martijn richt zich vandaag de dag op vraagstukken rondom maakbaarheid, innovatie en governance.
Raoul Beunen Planoloog en bestuurskundige