De laatste demografische prognoses van het CBS bevestigen wat stadsonderzoekers al enige jaren signaleren. Groei vindt sinds de eeuwwisseling in toenemende mate plaats in de grote steden. De stad is weer in trek en stedelijkheid in al haar facetten heeft de volle aandacht van onderzoekers en beleidsmakers. Ten onrechte, menen sommigen. Stad en ommelanden verschillen slechts gradueel van elkaar en dit feit erkennen kan de trek van talent en arbeid naar de steden keren ten faveure van platteland en suburb.
December vorig jaar nam ik deel aan een sessie van het Metropoollab in Delft. Het ging over suburban optimalisation. Na presentaties van enkele van zulke optimalisaties in de Zuidvleugel (beneden de polder Groot-Mijdrecht is de Randstad nog springlevend) werden we per luxe touringcar door het gebied tussen Delft en Rotterdam gereden. Tot mijn verbazing bleek op vijf kilometer van de TU Delft een totaal verrommeld gebied vol eindeloos kronkelende woonerven, kassencomplexen, bedrijfsparken en verkeersinfrastructuur te liggen. Lansingerland heet het er sinds een gemeentelijke herindeling.
Spiksplinternieuw
De bustour eindigde in het spiksplinternieuwe gemeentekantoor van Lansingerland, symbolisch gelegen te midden van uitgestrekte parkeerterreinen. Nog murw van de opgedane indrukken werden we vergast op een korte humoristische lezing door Joris van Casteren, schrijver van het boek Lelystad en ervaringsdeskundige op het gebied van New Towns. In de afsluitende discussie mocht ik als panellid de stad Amsterdam vertegenwoordigen. Tot mijn verrassing putten de meeste aanwezigen zich uit in het benadrukken van de kwaliteiten van het bezochte gebied. Was optimalisatie überhaupt nodig? Want wat was eigenlijk het verschil tussen suburb en stad, vroeg een heftig bebrilde jongeman zich af. Hij vond het onderscheid uiteindelijk slechts gradueel. We moesten het niet langer over de tegenstelling stad-suburb hebben, maar over gebieden met een hogere en lagere intensiteit. En dan was de A4 de dorpsstraat van de Metroolregio Den Haag-Rotterdam.
Toen mij als Amsterdammer gevraagd werd te reageren heb ik de aanwezigen om te beginnen hartelijk bedankt. Immers, zo lang zij zich niet bekommeren om het herkennen van typisch stedelijke kwaliteiten, het bestaan ervan zelfs ontkennen, hoeft Amsterdam zich geen zorgen te maken over concurrentie van de Zuidvleugel. Maar, vervolgde ik, het probleem van de Zuidvleugel is niet alleen het conceptueel geouwehoer van planningsprofessionals. De afgelopen vijftien jaar is de Zuidvleugel hard wired geraakt voor suburbanisatie. Denk aan RandstadRail, waardoor weer honderden hectares te ontwikkelen woningbouwlocaties in de gemeenten Lansingerland en Pijnacker zijn ontsloten. Hard wired. De organisator van het Metropoollab, blij met wat reuring in de zaal, begon tevreden grijnzend in zijn kladblok te schrijven. De zaal barstte in gemor uit. Nadat ik als arrogante Amsterdammer was afgeserveerd kon de discussie in alle gezapigheid worden voortgezet. Conclusie: de suburb, niets mis mee.
Stedelijkheid
Recent kwam ik stedelijkheid als gradueel verschijnsel opnieuw tegen. Dit keer als de “glijdende schaal van stedelijkheid” (sic!). In zijn blog schrijft Wim Derksen, hoogleraar bestuurskunde, decaan van de opleiding Strategic Urban Studies aan de Erasmus Universiteit én voormalig directeur van het Ruimtelijk Planbureau: “Tegenwoordig is het hele land min of meer bebouwd en het hele land in cultuur gebracht, zelfs de grootste delen van de natuur. Dus alleen al morfologisch zijn stad en land niet meer te onderscheiden, ja, hoogstens in gradaties”.
Wanneer je steden beschouwt als niet meer dan een verzameling gebouwen waarin mensen wonen, werken en ontspannen heeft Derksen misschien gelijk. Het verschil tussen Bergpolder en Bergschenhoek is dan vooral een verschil in dichtheid. Maar steden zijn veel meer dan een kale optelsom van mensen, gebouwen en infrastructuur. Het zijn buitengewone fenomenen die zich door de dichtheid en variatie aan mensen, bedrijvigheid en activiteiten onderscheiden van andere nederzettingsvormen, waar één plus één bovendien geen twee is, maar vier. Uiteraard is er een schaalverschil tussen, zeg, Londen en Utrecht. Maar gradaties van stedelijkheid zetten zich niet tot in het oneindige niets voort. Ergens houdt een nederzetting op stad te zijn. En dat punt weten de meeste mensen heel precies te benoemen. Ook binnen steden.
Suburb
Stad is daar waar het stedelijk leven bloeit. Een gevarieerd publiek leven, dat zich manifesteert in levendige openbare ruimten en publieke gelegenheden. In een tijd waarin de nabijheid van stedelijk leven en levendige publieke plekken de belangrijkste asset is om talent en bedrijven aan te trekken, nu de stedelijke publieke ruimte onontbeerlijk blijkt voor het functioneren van de specialistische diensteneconomie en juist het verschil tussen stad en land zoveel demografische trends verklaart, bestaat een invloedrijke hoogleraar het om met droge ogen te verklaren dat steden en ommelanden elkaar slechts gradueel ontlopen. Derksen concludeert dat “de dichotomie ‘stad-land’ alleen nog in ons woordgebruik bestaat”. Dit schrijft hij vanuit zijn negentiende-eeuwse stadshuis in het Haagse Benoordenhout. Op loopafstand van tientallen restaurants en cafés, de Koninklijke Schouwburg en Theater Diligentia.
In de eeuw van de stad blijft er behoefte aan de suburb. Een overgrote meerderheid van de Nederlanders prefereert een eengezinswoning boven een appartement. Deze mensen nemen echter geen genoegen meer met een traditionele buitenwijk. De suburb van de toekomst biedt haar inwoners publiek leven op loop- en fietsafstand en snelle verbindingen met een levendig en gevarieerd stadscentrum. Stedelijke regio’s en suburbs die deze kwaliteit niet kunnen bieden zullen in toenemende mate verzamelplekken worden van mensen die geen keuze hebben. Geen aanlokkelijk perspectief voor sommige delen van ons land, maar wel een feit waarmee planners zullen moeten leren leven.
—
Foto boven: Leidsche Rijn, Utrecht (foto: RUIMTEVOLK)