Nieuwe stations, nieuwe beleving

23 januari 2013  /  David ter Avest

Dit artikel komt uit het RUIMTEVOLK archief (2007-2017)

Zelfs een verwoed autorijder kan het niet ontgaan zijn: de revival van het station in Nederland. Bijna iedere stad heeft afgelopen decennium wel haar station(s) vernieuwd en uitgebreid. De eyecatchers in de grote steden staan nog in de steigers en worden ongetwijfeld de boegbeelden van een nieuwe generatie stations, die zich steeds meer richten op beleving en consumptie. Maar moet een publiek domein, wat het station eigenlijk is, wel die kant op evolueren?

De openbare ruimte als stedelijke belevenis
Het station als bijzondere plek in de stad is niks nieuws. Al decennia worden ze gebouwd als ‘kathedralen’ van hun tijd en symbolen van vooruitgang. Gare du Nord, Victoria Station en Antwerpen Centraal maakten reizen tot een vorstelijke aangelegenheid, en ook nu worden er door architecten als Calatrava nieuwe reispaleizen gebouwd. Maar er is iets meer aan de hand met de nieuwe stations. Vooral van binnen richten ze zich steeds meer op ‘beleving’, passend bij een zekere levensstijl en consumptiepatroon. De stations lijken niet te worden ingericht voor de reiziger, maar voor de snelle en flexibele stedeling. Voor hen moet het station een populaire plek worden. Dat lijkt vrij goed te lukken.

In de nieuwe generatie stations zie ik veel overeenkomsten met de nieuwe generatie bibliotheken. In 2011 schreef Tracy Metz over de opkomst van de zogenoemde ‘belevenisbibliotheek’. Beleving staat hier voorop, boeken lenen volgt. Belevenisbibliotheken  doen er alles aan om een happening place te worden. Zo zorgen in de nieuwe OBA van Jo Coenen twee theaters, vier vergaderzalen, een café en een restaurant met uitzicht dat er meer te doen valt dan alleen boeken lenen. Bijna twee miljoen bezoekers per jaar is het resultaat. Het succes van deze bibliotheken nieuwe stijl heeft in meer landen gehoor gekregen. De beroemde bieb in Seattle van Rem Koolhaas, in Almere van Meyer en Van Schooten en van Francine Houben in Birmingham en Delft zijn goede voorbeelden hiervan. Met als resultaat: de bibliotheken worden hip, krijgen meer bezoekers en vooral, men blijft er langer. De nieuwe generatie bibliotheken zijn geworden wat Ray Oldenburg ‘third places’ noemt , een plek om te verblijven naast huis en werk. De grote stations van ons land lijken ook aanspraak te willen maken op dit etiket.

OV-terminal Arnhem Centraal, impressie door ProRail/UN Studio, bron: www.ProRail.nl

Beleving als toverwoord, convenience als troef
Beleving lijkt het sleutelwoord te zijn om die nieuwe stedeling voor zich te winnen en om hen zich er ‘thuis’ te laten voelen. Alles lijkt een ‘happening’ of een ‘experience’ te moeten zijn. Naar de juiste belevingselementen doet de NS de laatste jaren veel onderzoek. De basiskwaliteit (veiligheid & betrouwbaarheid, snelheid en gemak) moet op ieder station op peil zijn, maar de ‘extra’ kwaliteit (comfort en beleving) zijn randvoorwaardelijk voor de grote stations, de ‘OV-terminals’ genoemd. Deze benaming kent geen eenduidige definitie, maar het verklapt wel de wens om de grote stations op Schiphol te laten lijken: groots, ruim en ook leuk voor als je geen reiziger bent. Veel aandacht gaat uit naar het opleuken van de wachttijd of beïnvloeding van de wachttijdperceptie met bijvoorbeeld infotainment, geuren en gekleurd licht. Warmtezuilen, hip perronmeubilair en andere ‘stationsinnovaties’ dienen het gemak en comfort een impuls te geven. Ook worden aan stations tal van verrassende functies toegevoegd, zoals een stationsbieb op het station van Haarlem.

Maar de grootste troef van de nieuwe stations is ongetwijfeld convenience: winkels, eettentjes en andere consumptieplekken. De goede locatie, de snelle bereikbaarheid en vooral de lange openingstijden – onafhankelijk van zon- en feestdagen – lijken ten grondslag te liggen aan hun succes. Met name de Starbucks lijkt een magneetfunctie te hebben. In de nieuwe IJhal op Amsterdam Centraal, de passage die naast de drie bestaande reizigerstunnels wordt gerealiseerd, komen meer vierkante meters beschikbaar voor winkels en cafés dan op heel Den Haag Centraal. Bedrijfsonderdeel ‘NS Stations’ van de Spoorwegen heeft haar focus dan ook verschoven van vastgoed naar klantbeleving en het Retailbedrijf (voorheen Servex) is succesvol met formules als Julia’s en Brooodzaak. Communicatiespecialiste Van Geuns noemt dit fenomeen ‘retail to go’, waar haast wordt omgezet in slimme tijd. Zo zijn we bij de AH-to-go gemiddeld slechts 3 minuten in de winkel. We lijken niet meer zonder te kunnen. Begin 2011 schreven de media al verrukt over een ‘Hoog Catharijne’ onder station Zwolle, een winkelcentrum onder Amsterdam CS en het vernieuwde station Leiden werd een ‘treinmall’ genoemd.

Het station voor iedereen
De ruk naar beleving lijkt een nieuwe trend te zijn geworden. ’Publieke interieurs’ als bibliotheken, stations en stadspleinen spelen hier slim op in. De nieuwe generatie stations zullen straks vol gebouwd zijn met slimme formules. De angst bestaat wel dat alles op elkaar begint te lijken, net zoals met de winkelsteden al lijkt te gebeuren. Stationshallen en -passages met dezelfde ‘retail to go’-winkels zorgen er niet voor dat stations zich onderscheiden. En het feit dat de stations enthousiast bevolkt worden door veel gelijkgezinden (lees: de nieuwe stedeling) maakt het publieke karakter direct ook minder publiek.

Stations zijn officieel geen openbare ruimte, maar zo gebruiken we ze wel. Als het goed is er in de openbare ruimte plek voor sociale diversiteit. De dominantie van een specifieke groep kan echter haar stempel drukken op het station, dat hierdoor verandert in wat de socioloog Lofland een ‘parochiaal domein’ noemt; een ruimte gevormd door mensen met een bepaalde leefstijl en gedeelde belangstellingen. Deze dominantie lijkt gefaciliteerd te worden door een perfect passend voorzieningenaanbod. Op deze manier wordt het station op den duur niet meer die fijne plek voor iedereen. Niet iedereen wil een frappuccino, een yoghurt shake of een pasta met toppings.

Met wat minder ‘to go’ en met wat meer ‘to stay’-formules kunnen wellicht ook andere groepen, zoals dagjesmensen, toeristen of senioren, binding krijgen met het station. Lokale winkels en cafeetjes kunnen het voorzieningenaanbod op het station een eigen gezicht geven. Het onlangs geopende filiaal van Dudok op Rotterdam CS is een welkome ontwikkeling. En wie weet kan men er op termijn ook een Brammetje halen. Of een broodje Mario kopen op Utrecht CS, of een huisgemaakt slagroomijsje op het Centraal in Amsterdam.

Dát zal nog eens een beleving zijn, voor iedereen.

Foto boven: Starbucks op station Nijmegen, foto: Bhayu Turker, 2012

nieuw kapitaalOpenbaar vervoerstationsThird places

David ter Avest Stadsgeograaf

Over de auteur

David (1984) is stadsgeograaf en als onderzoeker en docent werkzaam bij het lectoraat Dynamiek van de Stad. Eerder is hij werkzaam geweest bij het voormalige Ministerie van VROM en het voormalige Nicis. Op uiteenlopende platforms schrijft David regelmatig over steden, stations, beleving en ontwerp.



Ook interessant:

Sociaaleconomisch beleid: wat kunnen provincies en gemeenten doen?

Maarten Allers

Schipperen tussen grote opgaven en lokale oplossingen

Jeroen Niemans

De ambitieuze wijk van morgen

Chris ten Dam, Gerjan Streng, Maarten Hajer, Peter Pelzer en Thijs van Spaandonk