De grote uitsortering

01 maart 2012  /  Errik Buursink

Dit artikel komt uit het RUIMTEVOLK archief (2007-2017)

De overheid trekt zich terug uit de ruimtelijke sector. Het Rijk ziet, behalve op het gebied van mobiliteit, nauwelijks nog een taak voor zichzelf weggelegd. Op provinciaal en gemeentelijk niveau is zelfsturing tegenwoordig het adagium. Intussen gaat de strijd om de ruimte gewoon door. Deze wordt niet meer gevoerd met investeringsgeld, maar is nu een worsteling tussen de winnaars en verliezers in de postindustriële, gemondialiseerde economie.

Geen enkel aan de planning gelieerd thema staat de laatste jaren zo in de belangstelling als de economie. De financiële crisis en de weinig florissante toekomstverwachting voor de euro heeft het geloof in onze bestaanszekerheid ernstig geschaad. We twijfelen zelfs aan ons economisch bestaansrecht. Wat heeft Europa, Nederland, de Randstad of het KAN-gebied nog voor toegevoegde waarde in de eeuw van Azië? Deze zomer gaf ik bij familie een lange uiteenzetting over de opkomst van de creatieve kenniseconomie. Toen ik eindelijk mijn mond hield zei mijn schoonvader: “Maar we máken hier niets meer”. Tja. Voor wie economische kracht associeert met stampende fabrieken en kranige menschen in vuile overalls, lijkt het alsof Nederland al lange tijd op de pof leeft. En deels klopt dat ook. In mijn geboortestad Enschede, eens het grootste textielproductiecentrum van het Europese vasteland, wordt nagenoeg niets tastbaars geproduceerd. De arbeidsparticipatiegraad ligt er op een schamele 60% en dan werkt ook nog eens een derde van de beroepsbevolking in de publieke sector, vooral in de zorg en het onderwijs. Enschede is geen stad die haar eigen broek ophoudt. De helft van de gemeentebegroting gaat er op aan sociale lasten.

Uitsortering

Steden die het verlies van industriebanen niet wisten te compenseren, hebben het in de hele westerse wereld moeilijk. Maar ook in succesvolle steden zijn er gaten in de arbeidsmarkt gevallen als gevolg van het vertrek van de maakindustrie naar Azië. De hoogwaardige en creatieve dienstensector die in de grote steden bloeit, schept bovendien naast specialistische banen vooral een grote vraag naar laagwaardige diensten. Helaas dringen schoonmakers, bordenwassers en bagage handlers niet snel door tot de middenklasse. De arbeidsmarkt polariseert. In dit licht is het opvallend dat de inkomensongelijkheid in Nederland tot nu toe nauwelijks toeneemt. Dat is prettig en in veel westerse landen echt anders, denk aan Groot-Brittannië en de VS. Wat we wel zien is dat de ruimtelijke uitsortering van groepen mensen, die in de VS al enige jaren terug werd gesignaleerd, ook hier manifest wordt. Die uitsortering geschiedt niet zozeer naar inkomen als wel naar opleidingsniveau.

En dat is voor de ruimtelijke ordening toch ingrijpend. Hoogopgeleid en creatief verzamelt zich in de kern van de grote steden en in de mooiste suburbane milieus: het Gooi, de Binnenduinrand, de Veluwezoom. Middelbaar opgeleid is vanaf 1970 en masse richting minder idyllisch gelegen suburbs getrokken: Almere, Purmerend, Hellevoetsluis, Duiven, Zoetermeer. De laagopgeleiden wonen vaak nog in de minder gewilde delen van de grote steden, maar steeds vaker ook in suburbane milieus uit de jaren ’70 en ’80, waarvan de populariteit duidelijk tanende is. Maar daar blijft het niet bij. Hoe meer ik lees over de ontwikkeling van economische sectoren en de werkgelegenheid, hoe meer ik er van overtuigd raak dat ook Nederland met een grotere inkomensongelijkheid te maken gaat krijgen. Voor mijn geestesoog doemt een beeld op van een land dat splijt, waardoor kansen en inkomens ongelijk verdeeld zijn. Dit beeld van sociale segregatie wordt onder andere bevestigd op deze kaart en deze kaart, waarop respectievelijk demografische en sociaal-economische gegevens op postcodeniveau en het stemgedrag op stembureaniveau zijn weergegeven.

Geluksmachine

Het lijkt er op dat er in de toekomst voor hoogwaardige dienstverleners en veel creatieve bedrijven nog volop werk zal zijn. Ook in de zorg, het onderwijs en horeca is nog altijd vraag naar mensen. Maar in de kenniseconomie wordt alleen de cognitieve bovenklasse werkelijk goed betaald. Lager en middelbaar opgeleiden hoeven niet werkloos thuis te zitten, maar het consumentengeluk dat in de 20e eeuw voor iedereen bereikbaar werd, zal aan een kleinere groep voorbehouden zijn. De staat fungeert nu als geluksmachine door rijkdom te spreiden en iedereen een waardig bestaan te bieden. Die waardigheid staat voor veel mensen gelijk aan de mogelijkheid mee te doen in het weergaloze koopfeest, dat onze woonkamers heeft herschapen in toonzalen vol consumentenelektronica. Wordt mensen deze waardigheid ontnomen of ontzegd, dan ligt sociale onrust op de loer. Dat deze geluksmachine steeds lastiger te financieren is, staat buiten kijf.

De onrust is deels al af te lezen aan de verkiezingsuitslagen in ons land. De lagere middenklasse stemt niet voor niets conservatief, PVV of SP, terwijl de cognitieve en creatieve elite in de grote steden en de rijke suburbs vol vertrouwen liberaal kiest, D’66-GroenLinks of VVD. Als de VS ons voorland zijn, staat ons een verdere uitholling van het politieke midden te wachten. Vreemd genoeg denken juist D’66 en GroenLinks als redelijk alternatief dit gat te kunnen vullen, terwijl ze een hoogopgeleid uiterste van de bevolking vertegenwoordigen. Als gevolg van de hierboven geschetste ruimtelijke uitsortering kan er landelijk tweespalt ontstaan over beleidsonderwerpen die de ruimtelijke sector raken: sociale woningbouw vs. subsidiëring van het eigen woningbezit, fiets en stadsvervoer vs. auto en trein, tegengaan van immigratie door kansarmen vs. een open arbeidsmarkt voor kennismigranten, sociale zekerheid vs. economische flexibiliteit.

Elitair

Ruimtelijke segregatie leidt tot verminderde tolerantie voor elkaars levenswijze en overtuigingen. Daarbij is etniciteit van steeds minder groot belang, maar opleidingsniveau des te meer. Ik hou van Holland staat lijnrecht tegenover het Holland Festival. Ons land werd tot in de jaren ’80 bijeengehouden door de maatschappelijke zuilen die de sociaal-economische lagen verticaal doorregen. Nu functioneert onze democratie alleen nog dankzij een sentiment van nationale verbondenheid. Als dat verdampt kunnen stad en land wel eens verder uit elkaar drijven dan we nu voor mogelijk houden. Het tegengaan van ruimtelijke segregatie is daarmee een zaak van nationaal belang. Allerlei vormen van zelfsturing in stadsontwikkeling en planologie worden nu opgevoerd als universele stoplap. Behalve dat bovenregionale problemen er niet mee kunnen worden opgelost, betreffen het in essentie elitaire verhalen over zelfredzame burgers, waarmee het hoe dan ook wel goed komt. Ze zijn geen antwoord op de planningsopgaven die uit de balkanisering van ons land voortvloeien.

Foto boven: Pim Geerts, Beeldopbouw (http://www.beeldopbouw.com/)

PlattelandpolitiekSociale segregatieSVIR

Errik Buursink Senior planoloog, Gemeente Amsterdam

Over de auteur

Errik Buursink werkt als planoloog bij Ruimte en Duurzaamheid van de Gemeente Amsterdam.



Ook interessant:

Terloopse contacten voor een veerkrachtige stad

Flip Krabbendam en Henriëtta Joosten

Radicale maar realistische ideeën voor een nieuw platteland

Anne Seghers

Werklandschappen als speeltuin van de toekomst

Ana Luisa Moura