‘Steden zijn lui’. Dat prettig provocerende citaat staat voorop het boek ‘Stedelijke vitaliteit’. Het is een citaat uit een in het boek opgenomen interview met Zef Hemel, die stelt dat veel steden in Nederland druk bezig zijn elkaar na te doen en in die zin gemakzuchtig zijn. Die kritiek is terecht, maar hopelijk vatten de steden het niet op als aanmoediging zich nu geheel te concentreren op hun ‘unique selling points’. Waren die steden maar werkelijk wat luier. Anders verworden ze tot ‘stedentripsteden’.
En de winnaar is … Eindhoven. Deze stad bleek volgens een deskundige jury te beschikken over ‘De beste binnenstad 2011-2013‘. Toch kwam Eindhoven bij de verkiezing ‘Meest gastvrije stad 2011’ niet verder dan de elfde plaats en werd ze tiende bij verkiezing van ‘Veelzijdigste winkelstad van de Benelux’. Bij de verkiezingen van ‘Meest vitale stad 2011’ behoorde Eindhoven niet eens tot de genomineerden. Maar er zijn voor winnaars van dit soort verkiezingen meer redenen om niet te vroeg te juichen. Een meer dan schrale troost voor de verliezers lijkt mij dat je dit soort wedstrijden beter kunt verliezen. Denk aan Brugge.
Middeleeuwen
Die stad werd onlangs door Frits van Oostrom in een lezing (gepubliceerd in NRC Handelsblad, 8 november 2011) bij wijze van spreken uitgeroepen tot meest creatieve stad van de Middeleeuwen: ‘Brugge anno 1400 is een historisch schoolvoorbeeld van wat Richard Florida noemt een creatieve stad, waar commercie en cultuur elkaar versterken. Een internationale, kosmopolitische omgeving die werkte als magneet en broeikas voor initiatief en innovatie. Geen toeval dat de meest open, diverse, internationale stad van de toenmalige Lage Landen ook de meest creatieve was.’
Van Oostrom gebruikt Brugge om te illustreren dat ‘economie en cultuur broer en zus’ zijn. Daar heeft hij gelijk in, zeker als je beseft dat ‘broer economie’ en ‘zus cultuur’ beide kinderen zijn van ‘vadertje stad’. Volgens de historicus Fernand Braudel openbaart het ‘proces van economische groei zich nergens zo goed als in het fenomeen stad.’ Dat komt volgens hem door die typische atmosfeer van de stad: ‘Steden lijken op transformatoren: ze verhogen de spanning, versnellen de stroomwisseling en laden het leven van de mens eindeloos op.’ Een mooie vergelijking, maar let wel transformatoren moeten gekoeld worden om ‘overspanning’ te voorkomen.
Steden als Brugge zijn slachtoffer geworden van hun eigen succes. In de veertiende eeuw liep Brugge voorop in het proces van verstedelijking in Europa. Na de opkomst van handelssteden in Noord-Italië (Florence, Venetië en Milaan) sloeg deze ontwikkeling ten noorden van de Alpen als eerste aan in de de Zuidelijke Nederlanden, met name in Gent en Brugge. In Brugge ontstond de eerste ‘effectenbeurs’ ter wereld. In de Beurs van Brugge was al een levendige handel in goederen vanuit heel Europa, van glas uit Venetië tot bont uit Novgorod. Al snel werd hier ook druk gehandeld in waardepapieren zoals obligaties, een fenomeen dat uit Italië was komen overwaaien. Brugge werd de eerste echte handelsmetropool. En een voorbeeld voor andere steden. In de vijftiende eeuw stootten Antwerpen en andere Brabantse steden Brugge van de troon, die op hun beurt in de zestiende en zeventiende eeuw voorbijgestreefd werden door Amsterdam en de Hollandse steden.
Toeristische trekpleister
Tegen die tijd was Brugge al lang en breed vergeten en verlaten. De stad was op sterven na dood. Tot in 1892 Georges Rodenbach de stad met een roman wakker kuste, paradoxaal genoeg getiteld Bruges-la-Morte, ‘Brugge-de-dode’. Rodenbach had in zijn roman vele foto’s van het verstilde Brugge op laten nemen, niet zozeer als illustraties, maar als zelfstandige sfeerbeelden. De vele lezers wilden die stad wel eens met eigen ogen zien. Brugge werd een toeristische trekpleister. In het jaar 2000 werd de binnenstad opgenomen in de befaamde Werelderfgoedlijst van Unesco. Dat maakte Brugge nog populairder als bestemming voor een stedentrip, sowieso een van de snelst groeiende vormen van toerisme.
Eind goed, al goed? Is Brugge werkelijk gereanimeerd, tot leven gekomen? Oké, er wordt weer geld verdiend en het is er druk, en in die zin: levendig. Maar toch ook nog steeds doods. Begrijp me niet verkeerd: de stad is een reis waard, ik kan een bezoek aan die stad aan iedereen aanbevelen. Maar zou ik er willen wonen? Wie wil er wonen in een themapark?
Stedentripstad Amsterdam
Lang geleden al maakte Anton Zijderveld zich zorgen over de ‘disneyficatie’ van Amsterdam, anderen spreken ook wel van ‘eftelisering’. Ik nam deze verhalen steeds voor kennisgeving aan, maar de eerste de beste keer, na mijn ’trip’ naar Brugge, dat ik Amsterdam bezocht, hoorde ik in de tram bij de halte Leidseplein de conducteur omroepen: ‘Leidse Square, Amsterdam entertainment area’. Dat de grachtengordel de werelderfgoedlijst had gehaald lijkt me ook geen goed voorteken. Gaat Amsterdam Brugge achterna? Verwordt Amsterdam tot een stedentripstad?
Gelukkig werd ik vrijwel meteen gerustgesteld, door de VVV van Amsterdam nota bene. Die bleek zich, in een interview in ‘De Reiskrant’ van De Telegraaf zorgen te maken over de authenticiteit van de stad: ‘Er moet voor worden gewaakt dat de binnenstad verandert in een openluchtmuseum met alleen maar toeristenwinkeltjes en informatieborden in acht talen à la Venetië.’ Later werd dit in een persbericht genuanceerd: ‘Een goede balans in het centrum van Amsterdam tussen wonen, werken en recreëren is het doel.’
Wijze woorden, hoewel te vrezen valt dat juist de mensen die streven naar authenticiteit Amsterdam willen veranderen in een openluchtmuseum. Gelukkig wil de VVV ook de veelzijdigheid van Amsterdam onder de aandacht brengen. Gelukkig, want Amsterdam is immers niet alleen de grachtengordel, het is ook Plan Zuid van Berlage en natuurlijk het IJ en het Oostelijk Havengebied.
Vitaliteit als ramp
De hoofdstad mag zich dus gelukkig prijzen met stadspromotoren die zich niet dood staren op het unique sellingpoint van ‘hun’ stad, de grachtengordel. Amsterdam is ook veel meer het uitgaanscentrum van Nederland (misschien moet je wel zeggen: Europa). De focus op zaken als vitaliteit en creativiteit brengt misschien op de korte termijn succes, maar werkt op de wat langere termijn juist contraproductief.
Daarom ook mag hier niet onvermeld blijven dat het begrip ‘creatieve stad’ geen bedenksel is van de door Van Oostrom genoemde Richard Florida. De grondlegger van het begrip is ‘stedenfluisteraar’ Charles Landry. Deze Landry wordt ook wel beschouwd als ‘stadsvisionair’, maar daarvoor mist hij gelukkig toch dat roekeloze dat zieners zo kenmerkt. Hij houdt het hoofd koel en waarschuwde dat te veel vitaliteit rampzalig kan zijn voor een stad. En dat was toch een beetje vloeken in de kerk, want hij deed dat in een interview in het eerder genoemde boek Stedelijke vitaliteit. Landry heeft groot gelijk, een werkelijk vitale stad bruist niet alleen, maar heeft ook rustige, kalme, saaie en vooral veel gewone plekken en gebieden.
Stadsbestuurders en citymarketeers zouden een tegeltje boven hun bureau moeten hangen, met daarop de dooddoener ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Niet alleen om ze te kalmeren, maar ook om hen eraan te herinneren dat hun stad geen ‘stedentripstad’ moet worden en ook een wóónplaats is en moet blijven.
—
Foto boven: Ijsbaan op het Leidseplein, foto: Rex Roof (http://www.rexroof.com/)
Pieter Hoexum Filosoof en publicist
Van Pieter Hoexum (Meppel, 1968) verscheen vorig jaar Kleine filosofie van het rijtjeshuis (Uitgeverij AtlasContact, 2014). Hij studeerde filosofie, was boekverkoper en is sinds 2001 schrijver aan huis. In 2001 won hij de Jan Hanlo Essayprijs Klein, in 2003 verscheen van hem het boek Gedenk te sterven. De dood en de filosofen. Hij publiceert regelmatig artikelen over filosofische onderwerpen en over wonen en stedenbouw in onder andere Trouw, De Groene Amsterdammer en Filosofie Magazine. Hij werkt momenteel aan een nieuw boek, over thuis als plek voor alledaagsheid, met als werktitel Doen alsof je thuis bent. Meer informatie is ook te vinden op zijn website.