In een vorig artikel lieten Swen en Hoogendoorn zien hoe in het ZaanIJ-gebied elementen te vinden zijn voor een nieuwe benadering van gebiedsontwikkeling, Slow urbanism. Naast enthousiaste reacties waren er ook kritische opmerkingen. Sommige reaguurders stelden dat het gaat om een nieuwe hype, anderen stelden dat er niets nieuws onder de zon was. Met die laatste groep zijn Swen en Hoogendoorn het in essentie eens. Een theoretische reflectie op wat er voor slow urbanisme was.
Verslaafd aan groei
Een complete ‘nieuwe’ theorie voor slow-urbanism in de nieuwe context is (nog) niet voorhanden. Wetenschapper Tim Jackson analyseert de crisis op meta-economisch niveau. Hij laat in het boek Welvaart zonder groei zien hoe de structuren van productie en consumptie (het gangbare economische model) de afgelopen decennia een snelle maatschappij hebben gecreëerd, die verslaafd was aan niet-duurzame groei en waarin tegelijk de kwaliteit van leven niet of nauwelijks meer toenam en zelfs afnam. Maar dat geeft ons nog geen handvatten om te duiden wat er rond ruimtelijke ontwikkeling aan de hand is.
Hiervoor zijn echter analyses voorhanden, die opvallend genoeg dateren van vóór de crisis. Analyses die toen nog onvoldoende weerklank vonden omdat de urgentie ontbrak. “Het is het zaadje dat al jarenlang in de grond zit en dat door zomaar een bui tot groei komt”, is een citaat van Geert Teisman over zelforganisatie, die we verderop aan zullen halen. Misschien is dat ook zo met de gedachtevorming over slow urbanism. Er waren al messcherpe inzichten, maar er was een flinke regenbui voor nodig – de crisis van de afgelopen jaren – om het van een elegant gedachtegoed te transformeren in een urgent en akelig actueel kader om ons handelen opnieuw uit te vinden.
Overvloedige ruimteproductie
Neem het concept de vloeibare stad van stedenbouwkundige/planoloog wijlen Willem Hartman. Hij baseerde zich op het begrip liquid modernity van de socioloog en filosoof Zygmunt Bauman. Bauman had in zijn boek ‘Liquid modernity’ (2000:81) geschreven: ‘Contemporary cities are the stages or battlegrounds on which global powers and stubbornly local meanings and identities meet, clash, struggle and seek a satisfactory, or just bearable, settlement. It is that confrontation, and not any single factor, that sets in motion and guides the dynamics of the ‘liquid modern city’.’ De in ons vorige artikel aangehaalde Saskia Sassen hanteert een min of meer dezelfde gedachtegang.
Hartman laat zich in het boek De vloeibare stad (Architectura & Natura, 2007) inspireren door Bauman en gaat er vanuit dat de vloeibare stad is op te vatten als een voortdurend ontstaan, als permanente verstedelijking. Ze ontstaat door een oneindige stroom van kleine individuele stappen, die bepalend zijn voor richting en dynamiek. In een artikel uit 2007 identificeert Hartman een kongsi tussen het Rijk, ‘Bouw’ en ‘Kapitaalverschaffers‘. Dit ‘RBK-complex’ is vergelijkbaar met het industrieel-militair complex, waar oorlogsdreiging bevorderlijk is voor de omzet van een breed scala aan industrieën. Woningnood – eerst kwantitatief en later kwalitatief – is hierbij de grote ‘vijand’. De ruimteproductie van de laatste decennia komt dan strikt gezien niet voort uit een urgente ruimtebehoefte, maar uit een landelijk geformuleerde opdracht die verbonden is met onze op groei gebaseerde economie. Die ruimteproductie is overvloedig (groeikernen, Vinex, etc) en verstoort de morfologische orde en soms, zoals bij sloop van naoorlogse stadswijken,ook de sociale structuur.
Al die plannen worden vervolgens stelselmatig ingehaald door autonome ontwikkelingen, die op hun beurt weer in hoge mate worden bepaald door een grote stroom aan kleine individuele stappen. Het individu is de spil van de verstedelijking. De stad is te begrijpen als een gebeurtenis, “waarvan je gelukkig kunt constateren dat deze, ondanks haar chaotisch karakter, toch een soort orde produceert. Meestal is dat niet de orde die met de planvorming is besteld, maar wel één waar mensen hun weg en plek in kunnen vinden”. Bij het werken aan de stad is het dan productiever om in te haken op reeds aanwezige dynamiek en ondernemingslust, dan een ver weg liggend doel te formuleren en daaraan het heden ondergeschikt te maken. De onderzoeksagenda van de planologie zou zich moeten richten op de drijvende krachten van de verstedelijking en hun samenhang. Het perspectief van individu en van reeds bestaande maatschappelijke processen is relevanter dan vanuit de overheid geformuleerde doelen. Het meer aansluiten bij bestaande maatschappelijke processen en het perspectief van het individu is volgens ons de kern van slow urbanism.
Chaos en orde
Ook de essentie van het gedachtegoed van Geert Teisman (bestuurskundige) – over de rol van de overheid in complexe samenlevingen –dateert van voor de crisis. Hij verklaart het topdown lineaire blauwdrukdenken failliet en pleit voor andere vormen van sturing. Onlangs stelde hij nog dat we in de vorige eeuw een overheid gecreëerd hebben die uitgaat van bureaucratische systemen, die ons veel hebben gegeven maar die niet kunnen omgaan met organische systemen. De samenleving bestaat uit stelsels van niet- lineaire, beheersbare, kenbare, mechanische georganiseerde, geen doel hebbende, ontembare systemen en subsystemen. Toeval maakt het verschil; kanteling vindt plaats daar waar nieuwe actoren binnentreden, die op een andere manier betekenis geven, zich anders gedragen en mentaal eigenaarschap ontwikkelen. In de klassieke stadsontwikkeling (blauwdrukplanning) hebben we dit zelforganiserend vermogen genegeerd.
Drie aspecten zijn essentieel voor sturing. Op de eerste plaats is dat het pas aan de slag gaan als zich in de variëteit die zich aandient, zaken aandienen waaraan je jezelf kan verbinden (variatie en selectie). Op de tweede plaats kijk je waar je acties elkaar kan laten versterken door ze te synchroniseren, zodat subsystemen elkaar (in een gewenste richting) versterken. En op de derde plaats, hanteer het primaat van de zelforganisatie; zelforganisatie en topdown ingrepen verhouden zich in een organische verhouding tot elkaar. Dit laatste is een opstapje naar de handelswijze die Teisman agendeert. Die handelswijze kent twee belangrijke punten. Bij het dubbeldenken schik je je zo goed mogelijk aan de bureaucratie, zodat je vervolgens daaronder de ruimte vindt om aan ontwikkeling te werken. Het tweede punt is het belang van een heterogeen netwerk: “De essentie is de overheid als netwerk over de grenzen van publiek, privaat en privé heen. De vitaliteit van je handelen hangt dus af van de kwaliteit van je netwerk. De kwaliteit van je netwerk hanght weer voor een belangrijk deel af van heterogeniteit.” Ons inziens zijn door de Teisman aangedragen aspecten en handelswijzen (die tezamen komen in netwerksturing) de belangrijkste uitgangspunten voor de nieuwe manier van werken.
Opensource
Wij willen deze reeds bestaande bouwstenen verbinden met nieuwe elementen, afkomstig uit open source systemen als Linux en Wikipedia. Uitgangspunt is dat iedereen meebouwt (coproduceren) en profiteert (halen en brengen) en dat er aldus sociaal-maatschappelijke, culturele en economische meerwaarde wordt gegenereerd. De overheid is als democratisch gelegitimeerde organisatie verantwoordelijk voor systeem, proces (het netwerk) en voor het accorderen van de input. Zij bewaakt het maatschappelijk welbevinden, niet in eerste instantie door het opleggen van regels maar door de maatschappelijke initiatieven mee te laten produceren in het halen van doelen. En die overheid zal er voor moeten waken dat niet iemand ten koste van anderen ‘graait’. Wellicht vergelijkbaar met de positie van moderator en die van ‘bureaucraat’ in het systeem van Wikipedia. Het gaat om synchronisatie door kleine interventies waarbij andere partijen de gelegenheid krijgen verantwoordelijkheid op zich te nemen. Daarvoor moet die overheid ruimte geven op een uitnodigende manier.
Paradox van de avant-garde
Slow urbanism bouwt voort op denkbeelden die al voor de crisis ontwikkeld werden. En er zijn allerlei voorbeelden om van te leren. Hoewel de tijd van ruimtelijke kiloknallers, waarbij kantoren en woningen als warme broodjes in grote getale over de toonbank gingen, voorbij is, betekent slow urbanism ook niet per definitie kleinschalig. Het kan gaan om een gebouw, zoals het van onderop herontwikkelen van een Berlijnse ruïne tot een nieuwe vorm van vastgoed http://super.tacheles.de/cms/. Om een complex met meer dan 50 woningen, bedrijfsruimten, theater, café-restaurant, een kinderdagverblijf etcetera zoals Vrijburcht. En het kan zelfs gaan om hele wijken, al moeten we daarvoor naar het buitenland. Albanië bijvoorbeeld.
Slow urbanism gaat uit van authenticiteit en identiteit (een resource volgen Teisman). Ook die zijn echter niet statisch, maar voortdurend in beweging. Neem de paradox van de avant-garde, die de authenticiteit opzoekt om zich die in eerste instantie toe te eigenen (gentrification), en die vervolgens weer wordt ingehaald door de massa (de garde). Is dat erg? Nee, dat hoort er bij. Wijken zoals de Jordaan, de Pijp, het Oostelijk Havengebied en de IJ-oevers – voorheen ontdekt door een avant-garde – blijken ook lang na de ‘ontdekking’ nog steeds fijne en ook nog steeds authentieke wijken te zijn. Het willen fixeren (hoezo maakbaarheidsdenken?) van een (ooit) aanwezige authenticiteit doet geen recht aan de stedelijke en daarmee maatschappelijke dynamiek. De stad is vloeibaar, leve de stad!
—
Foto boven: Nieuw hotel in Zaandam (foto: Mike Bink)
Herman Swen Concernadviseur