Na publicaties als A Pattern Image en Strategie voor Stedelijkheid springt het bureau van Gert Urhahn weer op de bres voor een betere stedelijke ontwikkeling. Ditmaal met het manifest ‘De Spontane Stad‘ dat oproept tot minder regels en planning, en meer vertrouwen in partijen buiten de overheid en de grote ontwikkelaars en beleggers. Het boekwerk is een interessante compilatie van het manifest zelf en al dan niet direct op het manifest reagerende stukken, projectbeschrijvingen, fotorapportages en tekeningen. De lezer krijgt een hoop stof tot nadenken voorgeschoteld over de toekomst van het vak van de stedenbouwer.
Onder de Spontane Stad wordt in het manifest een marktplaats verstaan waar vraag en aanbod vorm geven aan het stedelijk karakter. Overheid en markt werken weliswaar nauw samen, maar het accent wordt gelegd op de ideeën van de eindgebruiker. Co-ontwerp en coproductie zijn geen modewoorden meer. De Spontane Stad is gestoeld op een planningsproces dat de collectieve capaciteit tot handelen vergroot, van wijkbewoner tot ondernemer, van vereniging van eigenaren tot lokale instituties.
Urhahn’s manifest pleit voor de Spontane Stad als uitgangspunt voor de stedenbouw van de 21e eeuw. Het is een antwoord op de worsteling van steden om duurzamer te worden, (im)migratie op te vangen, mondige burgers ruimte te geven en daarmee aantrekkelijke vestigingsplaatsen te blijven. Het is daarnaast een antwoord op de economische crisis, die de risico’s en gebreken van ‘het oude systeem’ blootlegt en roept, nee schreeuwt om een andere benadering van stedenbouw.
Hamburg, Falkenried terrassen: afgesloten straat is combinatie van ontsluitingspad en tuin in compact verkavelde arbeiderswijk
Urhahn formuleert vier principes voor stedenbouw die bijdragen aan de realisatie van de Spontane Stad. Het eerste is het ‘zoom in’. Dit betekent dat altijd op kleiner schaalniveau gekeken moet worden naar lokale behoeftes en relevante spelers in vernieuwingswijken. Maar het heeft ook weerslag op de factor tijd; in kleinere stappen vooruit denken. Het tweede principe is ‘organiseer flexibiliteit’. Duurzame stedenbouw betekent dat een buurt zich makkelijk aanpast aan veranderingen in functies, architectuur, dichtheden en leefstijlen. Een plan moet een brede groep participanten kunnen inspireren en zich tegelijkertijd kunnen aanpassen aan het spel zoals dat in de loop der tijd gespeeld wordt. Het derde principe is ‘creëer collectieve waarden’ en gaat over het belang om gedeelde ambities te definiëren voor collectieve investeringen als energie-infrastructuur, waterkwaliteit, behoud van erfgoed, versterken van openbare ruimte, creëren van onderscheidende elementen en toekomstige waarden. ‘Werk gebruikergericht’ is tenslotte het laatste principe dat genoemd wordt. Hier komt een interessante toelichting bij. Naast veelgehoorde uitspraken als ‘participatie moet de inspraak voorbij’ en ‘er zijn nieuwe innovatieve benaderingen nodig’, stelt het manifest dat dit principe ook draait om het stimuleren van het eigen investeringsvermogen van bewoners, bedrijven, verenigingen en coöperaties. Niet volkshuisvesting maar economische ontwikkeling moet de motor van stedelijke ontwikkeling zijn.
Trendbreuken
De publicatie doet een aantal vragen opkomen. Met de Spontane Stad roept Urhahn om verandering, om een trendbreuk zelfs. En niet één breuk, maar drie breuken. De stedenbouwer moet een historische trend doorbreken waarin de bouw van de stad steeds grootschaliger wordt georganiseerd met steeds grotere partijen. Daarnaast is er een verschuiving van de focus nodig van stedelijke ontwikkeling op basis van volkshuisvesting naar een stedenbouw op basis van economische ontwikkeling. En tenslotte is een trendbreuk nodig in de Nederlandse planningstraditie van strakke regie op ontwikkeling. Ook al wordt de laatste breuk wat verzacht (we mogen best trots zijn op onze geschiedenis en gingen we vroeger niet ook al minder rigide om met het inrichten van de ruimte?) drie trendbreuken is nog al wat. Tussen de regels van deze trendbreuken door is een aanval te ontwaren op gemeentelijk handelen, grote projectontwikkelaars, beleggers en corporaties. Ligt bij hen de sleutel voor een nieuwe stedenbouw?
Het manifest dicht ook een grote rol toe aan de stedenbouwer. Een vraag die de lezer gaandeweg bekruipt: wie is toch die stedenbouwer? Normaliter is het idee van een stedenbouwer, of een stedenbouwkundige, dat van een ontwerper. In het manifest zelf kan de stedenbouwer worden opgevat als ‘de professional in de stadsplanning’. Het brede spectrum van ontwerper tot ontwikkelaar tot wethouder. Uit de diverse essays en artikelen in het boek komt naar voren dat de rol van de stedenbouwkundig ontwerper in de Spontane Stad er een zou moeten zijn van vertaler en verleider. De ontwerper als hulpmiddel in het proces van stedelijke ontwikkeling.
In het interview aan het eind van het boek met Urhahn zelf komt echter weer een beeld naar voren van de stedenbouwkundig ontwerper als figuur met bijna magische krachten. Waren het immers niet de ontwerpers zelf die met het Congrès Internationeaux d’Architecture Moderne (CIAM) de utopie van de monofunctionele stad propageerden en werkelijkheid lieten worden? En is het succes van Borneo Sporenburg in Amsterdam en Rijnhaven in Rotterdam niet te danken aan respectievelijk Adriaan Geuze en Kees Christiaanse? Het is bijna schizofreen zoals de stedenbouwer verscheurd wordt tussen verschillende houdingen. Is hij de bescheiden vertaler en verleider of de visionair die zorgt dat een stuk stad goed functioneert? En misschien is de ‘nieuwe stedenbouwer’ niet de ontwerper, maar de wethouder ruimtelijke ordening? De gemeenteambtenaar? De adviseur ruimtelijke ordening? De ontwikkelaar? De belegger? De markt zelf?
Dromen
In het boek wordt een oproep gedaan aan het einde van de grootschalige PPS-constructies in gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente samenwerkt met een of meerdere grote private partijen. Het model werkt niet. De huidige crisis laat dit overduidelijk zien, in het boek wordt dit geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld van de Binckhorst in Den Haag. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten kleinschaliger plaatsvinden en op initiatief van de markt en die markt is veelal niet die grote ontwikkelaar, corporatie of belegger. In het boek spreekt onder andere Arnold Reijndorp scepsis uit over de vraag of dit nou echt wel kan veranderen. In een verslag van een rondetafelgesprek eerder in het boek bevestigt een belegger deze scepsis als hij de nieuwe rol beschrijft die hij voor zichzelf ziet: ‘De belegger als duurzaam betrokken partij, die niet optreedt als gebiedsontwikkelaar maar als gebiedsfacilitator.’ Hij brengt het leuk, maar deze belegger wil dus nog steeds de totale controle over de ontwikkeling van een gebied houden.
Het pleidooi voor de Spontane stad is geen droom over de toekomst. Het kan veel partijen en professionals inspireren om al vanaf vandaag met een andere bril naar het eigen handelen te kijken. Laten we hopen dat vooral die partijen dat doen waar de sleutel voor nieuwe stedenbouw ligt. Het boek prikkelt tot een nieuw perspectief en handelen in het hier en nu, maar zet ook aan tot dromen voor de toekomst. Aan de hand van een artikel van Joost Beunderman en een interview met Ben Ceverny ga je dromen van een stad waar bewoners direct invloed kunnen uitoefenen op hun leefomgeving. De utopische stad van Constant Nieuwenhuys, New Babylon, met de Homo Ludens als haar bewoner komt daarbij boven. De publicatie De Spontane Stad lijkt daarmee niet alleen een oproep om onze praktijk bij te stellen aan de realiteit van nu maar ook een oproep om te anticiperen op wat komen gaat.
—
Urhahn Urban Design: De Spontane Stad. BIS Publishers, 176 blz. €29,90 (www.bispublishers.nl, ook verkrijgbaar in Engelstalige editie).
Foto boven: Maquette van Noorderveld, Urhahn’s project voor Noordelijke IJ-oevers als bijdrage aan tentoonstelling ‘Vrijstaat Amsterdam’. Foto: Peter Elenbaas