In de planologie en stedenbouwkunde wordt het begrip ‘dichtheid’ nog steeds veelvuldig toegepast. Met wisselend succes: zoveel woningen per hectare, zoveel vloeroppervlakte per grondgebied; wat zegt het eigenlijk? Vijftig kleine huizen of een grote toren met vijftig woningen, dat zijn toch totaal verschillende manieren om een hectare in te vullen? Het boek Space Matrix van onderzoekers Per Haupt en Meta Berghauser Pont van de TU Delft proberen te komen tot een minder elastische definitie van het begrip.
Het komt regelmatig voor dat een provincie een andere visie heeft over de te realiseren dichtheid op een plek dan de betrokken gemeente. Space Matrix is een poging tot een betere definitie van ‘ruimtelijke dichtheid’ te komen, in de woorden van Berghauser Pont en Haupt een multivariabele en schaalafhankelijke definitie. Daardoor kan de mismatch tussen de in het programma vastgelegde dichtheid en de gewenste stedelijke kwaliteit voorkomen worden, wat door toenemend ruimtegebrek steeds belangrijker wordt.
Het boek begint met een historische analyse. Waar het begrip dichtheid in de middeleeuwen niet meer was dan het resultaat van een ongecontroleerd proces, ging men het in de 19e eeuw gebruiken bij de diagnose van de overbevolkte, zieke stad. Zoals bij de vaststelling van het aantal choleragevallen in volkswijken. Vervolgens omschreef men maximale dichtheden voor de gezonde nieuwe tuinstad. In recentere tijden wordt het begrip dichtheid met enige argwaan gebruikt. Het is inmiddels besmet door de stedenbouwkundige missers van technocraten die alles in hoeveelheden uitdrukten en onderwijl de kwaliteit uit het oog verloren. De context is er tegenwoordig een van ruimtelijke schaarste: hoeveel bebouwing kan ergens gerealiseerd worden, ongeacht andere factoren.
Vervolgens worden verschillende dichtheidsdefinities naast elkaar gezet. De drie essentiële parameters waarmee de matrix opgezet kan worden, blijkt bruto vloeroppervlak per hectare, bebouwingspercentage en het aantal wegen/verbindingen). Korrelgrootte en begrenzing worden ook gekoppeld aan de matrix: de uiteindelijke dichtheid hangt ook nog samen met het schaalniveau van de bebouwing. Op bouwblokniveau is er een andere dichtheid dan op wijkniveau. Dat leidt wel tot het probleem waar de grens ligt: valt het water van de gracht wel of niet binnen je oppervlak als je de dichtheid van de grachtengordel analyseert?
Door te variëren met de drie parameters is een hele serie volumemaquettes ontstaan: constant bruto vloeroppervlak, verschillend bebouwd oppervlak, constant bebouwd oppervlak, verschillende netwerkdichtheid en zo voorts, de variatie is oneindig. Maar wanneer concrete beperkingen geïntroduceerd worden, zoals grenzen aan bebouwingsdieptes, ontstaat er samenhang. Woningen van 2m of 20m diep vallen immers buiten praktische grenzen, en daarmee zijn de mogelijkheden plots niet meer zo oneindig. Dat deze relatie tussen dichtheid en stedelijke vorm niet te vaag is maar ook niet te bepalend wordt, is aannemelijk gemaakt aan de hand van geanalyseerde voorbeelden uit Nederland, Berlijn en Barcelona en van zelf gegenereerde variaties.
Nu wordt het mogelijk deze nieuw gedefinieerde dichtheid te koppelen aan meetbare zaken als de mogelijkheid voor daglicht om het interieur van het gebouw ongehinderd te bereiken en parkeercapaciteit, beide dichtheidsafhankelijk. Zo kunnen de prestaties van verschillende stedelijke massa’s met elkaar vergeleken worden. In het laatste deel van het boek zijn concrete toepassingen van space matrix opgenomen door het bureau van beide auteurs, Permeta.
In Parkstad werd de matrix bijvoorbeeld gebruikt om verschillende dichtheden voor te schrijven teneinde het diverse karakter van de bestaande bouw en vervangende nieuwbouw te versterken. Bij de analyse vijf jaar later bleek dat teveel gebouwen zich teveel in een eigen richting ontwikkeld hadden en een te vaag omschreven gebiedsgrens het beoogde effect in de weg hadden gestaan.
Bij het project Zuidoostlob werd de matrix ingezet voor de analyse van een bestaande structuur, met daarbij de vraag welk gebied het meest geschikt was voor transformatie tot een stedelijk gebied met gemengde functies. Daar bleek het aantal wegen de belangrijkste factor om tot een keuze te komen. Het laatste voorbeeld betreft een gebied in Alkmaar waar al een verstedelijkingsplan gemaakt was met te weinig bebouwing. Hier werden verschillende strategieën, waaronder reductie van het open terrein en verhoging van bouwvolumes naast elkaar gezet.
Zo opent de Space Matrix door een nieuwe en minder vrijblijvende definitie van dichtheid de weg naar heldere stedenbouwkundige randvoorwaarden: prestatiegedreven, met stedelijke dichtheid gekoppeld aan zaken als parkeercapaciteit en daglichteisen. Maar zonder het geforceerd vastleggen van beeld of programma. Dat klinkt deterministisch maar het geeft juist grote ontwerpvrijheid bij beter vastgelegde relevante parameters.
—
Foto boven: maquettes van de tentoonstelling Dwelling on Density, Delft faculteit bouwkunde, 2004