Beter kijken naar wijken

20 oktober 2010  /  Jan Dirk de Boer

Dit artikel komt uit het RUIMTEVOLK archief (2007-2017)

Het kabinet Rutte gaat een eind maken aan de krachtwijken aanpak. Het woord wijkaanpak komt in het regeerakkoord niet meer voor. Lokale partijen zullen zelf moeten aanpakken. Voor de wijken uit de bouwgolf van jaren ‘70 en ‘80 maakt dat weinig uit. Die hadden de aandacht toch al niet van de overheid, terwijl ze het wel hard nodig hebben. Volgens Jan Dirk de Boer hebben professionals in de stedelijke vernieuwing de neiging te generaliseren en vergeten goed te kijken en te luisteren naar de bijzondere opgave van deze wijken.

Eenderde van alle woningen in Nederland – ruim 2,3 miljoen huizen – is gebouwd in de jaren ‘70 en ‘80. De woningproductie was nooit hoger dan in die decennia. De problemen waar deze wijken vandaag de dag mee kampen, is niet dat het ernstig verloederde buurten zijn waar gettovorming plaatsvindt. Maar het zijn wel saaie, gedateerde woonerven, met energieslurpende gebouwen, die door leegloop en verwaarlozing een onzekere toekomstwaarde behelzen.

Een toenemend aantal nieuwe bewoners
kiest niet uit een positieve motivatie voor de wijk
maar komt er terecht.

Deze wijken zijn inmiddels zo’n 25 to 40 jaar oud. Veertig jaar is een theoretische leeftijd waarop woningen boekhoudkundig worden afgeschreven, klaar voor een herinvestering. Veel particuliere eigenaren doen dat niet omdat ze geen geld ‘over’ hebben. En verhuurders staan soms voor de vraag of slopen niet beter is dan een dure opknapbeurt.

Groen en kindvriendelijk
De fysieke structuur van de wijken wordt vaak als kwaliteit gezien: ze zijn groen, kindvriendelijk en er is veel openbare ruimte. Maar het is er wel onoverzichtelijk, met name in de typische ‘bloemkoolwijken’ met doodlopende woonerven. De grens tussen openbaar en priveterrein is onduidelijk. Daar komt bij dat passende budgetten voor het ruime openbare groen er nooit geweest zijn waardoor het overvloedige struikgewas en de grasvelden niet goed zijn onderhouden. En dat wordt nu alleen maar moeilijker.

De demografische ontwikkelingen betekent dat er weinig hechte sociale verbanden zijn in deze buurten. De eerste generatie bewoners zijn veelal gepensioneerde babyboomers; de vitale seinoren. Zij komen voor de keus te staan of de woningen en de buurt nog bij hen passen, en of ze daar oud kunnen worden. Van alle bewoners, hebben zij doorgaans de sterkste banden met de wijk, maar hun aandeel is klein.

De Wijk Melle in Uden (foto: Jan Dirk de Boer)

Een toenemend aantal nieuwe bewoners kiest niet uit een positieve motivatie voor de wijk maar komt er terecht. Dat betekent ook dat vaak een aanzienlijk deel van de inwoners problemen en zorgen heeft. Ze hebben meer energie nodig om te overleven, dan dat ze energie hebben om te participeren in hun buurt, in de ouderraad op school en om vrijwilliger te zijn in een buurthuis of school.

Overhaaste conclusies
Om deze woonwijken weer een facelift te geven, zijn al tal van maatregelen bedacht. Fysieke ingrepen zoals het omkeren van de voor- en achterkant van woningen, het vervangen van verwilderd groen door bomen of het uitbreiden van parkeerruimte zijn voorbeelden die de wijk opnieuw aantrekkelijk zouden kunnen maken. Het verkopen van huurwoningen, streng toewijzen van sociale huurwoningen om het waterbedeffect te vermijden, meer autonomie op buurtniveau en een programma voor hangjongeren zou op sociaal niveau verschil kunnen maken.

De vraag is: zijn dergelijke oplossingen wel de juiste? Werken dit soort interventies echt? En passen ze bij die ene wijk? Professionals in de stedelijke vernieuwing – ondergetekende incluis – hebben de neiging te generaliseren. “Het concept Bloemkoolwijken is achterhaald”, “de jaren 70 wijken zijn het putje van de woningmarkt”. Hoe nuttig de algemene analyse ook is, elke wijk heeft haar eigen geschiedenis en elke situatie vraagt om een eigen aanpak. Daarvoor moet verder dan alleen naar de buitenkant van een wijk worden gekeken en geen overhaaste conclusies worden getrokken.

Zo zijn de in dit artikel aangehaalde woningen meestal technisch van goede kwaliteit, dus waarom zijn ze dan soms toch niet gewild? Licht dat aan de stedebouwkundige structuur van de wijk, aan de sociale samenstelling of aan het ontbreken van voorzieningen zoals winkels of een basisschool?

Een van de kansen om een wijk een revival door te laten maken is het stimuleren van eigen woningbezit. Het aandeel eigen woningen in deze wijken is groot vergeleken met veel (herstructurerings) wijken uit de jaren ‘50 en ‘60 . Eigen woningbezit is een kans op waardebehoud. Maar het is een groot risico als de bewoners de touwtjes aan elkaar moeten knopen om te overleven, en hun woning niet goed kunnen onderhouden. Dan zijn andere interventies of aanpak nodig om zo’n wijk toekomstbestendig te maken.

De politieke realiteit is dat het de komende jaren ‘beter met minder’ moet . Dat stimuleert nieuwe samenwerking en laat andere mogelijkheden zien. Goed kijken en luisteren en dan de juiste conclusies trekken, is het halve werk voor een toekomstige wijkaanpak.

Foto boven: De Wijk Melle in Uden (foto: Jan Dirk de Boer)
BloemkoolwijkUden

Jan Dirk de Boer Adviseur

Over de auteur

Jan Dirk de Boer is senior adviseur bij Laagland'advies.



Ook interessant:

Nieuw Zicht op Leiden

Daphne Koenders

Werken aan de productieve stad

Kris Oosting

Ruimte voor de toekomst van werk

Freek Liebrand