Terwijl Nederland almaar verder verstedelijkt, raakt onze plattelandscultuur steeds verder in het verdomhoekje. En dat terwijl veel Nederlanders in hun hart het meest verlangen naar de landelijke geborgenheid van het kleine dorp. Het is daarom hoog tijd dat het platteland met een nieuw elan tegenwicht gaat bieden aan de alles overrompelende en dominante stad.
We zitten in een economische crisis, dus het is alle hens aan dek. Om de economie weer vlot te trekken, willen de grootste steden in ons land tientallen miljarden investeren in nieuwbouw en wegenaanleg. Dat geld kunnen ze niet ophoesten, dus houden ze hun hand op bij de overheid. Hun argument: wij vormen de ruggengraat van de Nederlandse economie. Terecht, zo op het eerste gezicht. Zijn de steden immers niet de broeiplaatsen van broodnodige kennis en innovatie die we hard nodig hebben om de internationale concurrentie aan te kunnen?
In het zog van deze overheersende gedachte, lijkt het er op dat ons platteland er niet (meer) toe doet. En dat terwijl onze economie in feite juist drijft op de export van vooral agrarische producten. Na de Verenigde Staten en Frankrijk is Nederland het derde exportland op het gebied van land- en tuinbouwproducten.
Toch hebben de steden een punt. Nederland is een verstedelijkte samenleving. Rond 1500 woonde al een derde van de één miljoen inwoners in honderd stadjes. Deze steden waren enclaves te midden van moeras en wildernis. Ze waren klein, maar er vonden typisch stedelijke activiteiten plaats: handel, transport; daar broeiden ideeën en kwam de politiek op. In de zeventiende eeuw nam de verstedelijking in ons land toe tot 45 procent. Nederland liep daarmee voorop. Pas eind 18e eeuw kwamen buurlanden, waaronder met name Engeland, in de buurt van dat percentage.
Oké, zij we geneigd te denken: steden mogen dan al vroeg de boventoon voeren, het platteland was er toch eerder. Dankzij het overschot aan voedsel dat het platteland produceerde, konden burgers zich met stadse zaken bezighouden. Die gedachte klopt echter niet. De Britse onderzoeker John Reader heeft overtuigend aangetoond dat het platteland niet op eigen kracht werd ontwikkeld. Eerst groeiden de steden en investeerden stedelingen in de landbouw, pas daarna gingen boeren meer en efficiënter produceren.
(Foto: Coen de Rijk)
Zo werd het platteland groot. In de 17e en 18e eeuw hebben rond Amsterdam en De Vecht meer dan vijfhonderd grote buitenplaatsen met fraaie tuinen gestaan. Acht op de tien kooplieden en regenten hadden zo’n ‘woonboerderij’. De Beemster danken we aan die bovenlaag, die twee miljoen gulden voor het droogmalen investeerde. Ook de IJsselstreek met de Hanzesteden Zutphen, Deventer, Zwolle en Kampen kende een glorietijd met landhuizen, kastelen, landgoederen.
Identiteit
Overal waar de stad groeit, bloeit het platteland, en laten rijken hun oog verlekkerd vallen op het ommeland. Of het nu gaat om plat economisch gewin of om pure verpozing, eigenlijk hebben steden niets anders gedaan dan het ommeland inkapselen en aan zich onderwerpen. En dat gebeurt nog steeds. De Blauwe Stad in Groningen, of het Groene Hart als villalandschap, het is van hetzelfde laken een pak. Veel gebieden neigen op die manier naar een hybride vorm. Het platteland verdwijnt onder een stedelijk netwerk – lees: economische transportband.
(Foto: Coen de Rijk)
Het draait om dynamiek. Nog in 1800 was een derde ‘on-land’; nu is er geen lap grond meer dat nooit een spade heeft gevoeld. Wat technologisch kan, gaan we doen. Dus graven we een groot meer, in Groningen en straks ook in Twente. Dus leggen we een bos van 1.200 hectare aan bij Zoetermeer. Nederland heeft in vergelijking met de meeste andere landen een erg gewillig landschap, dat geen ontzag inboezemt. ‘Respect’ is een woord dat we niet kennen.
Ondertussen scoort het platteland in de populariteitspolls hoog. Jaarlijks verhuizen bijna 160.000 stedelingen naar het landelijk gebied. Plattelanders die terugkeren naar hun geboortestreek. Mensen die telkens verhuizen omdat de stad steeds verder oprukt. Stedelijke rustzoekers, die hun eigen paradijsjes kopen en niet meedoen met het dorpsleven. Veel nieuwkomers zoeken eenvoud, een kleine wereld waar de tijd nog een beetje is blijven stilstaan. De rurale idylle is een dorpse idylle.
Dat blijkt ook uit een steekproef van
Filosofie Magazine over onze waarden. Ruim bovenaan staat veiligheid, te duiden als geborgenheid en bescherming. Daarna komt fatsoen, ofwel de manier van met elkaar omgaan. Pas op de zevende plaats staat zelfbeschikking. Hieruit valt op te maken dat het tijdperk van ongebreidelde individualisering voorbij is. Sociale waarden vinden we belangrijker. Samenhang. Saamhorigheid.
Mensen zoeken naar homogene gemeenschappen, omdat de multiculturele samenleving te complex en te opdringerig wordt. We denken veiligheid te vinden in de dorpen, zonder gemor over integratie. Op het platteland van onze dromen schuilt de hunkering naar een overzichtelijk leven, te midden van gelijkgestemden, in een rustige en groene omgeving. Vertrouwde beelden van een mooi en romantisch platteland, dat lang niet lang altijd spoort met de vroegere werkelijkheid van bittere armoede en een feodaal juk.
Collectieve ruimte
Terwijl de grenzen tussen stad en platteland vervagen, doen we nog net alsof ze nog bestaan. Gemeten naar Europese maatstaven hébben we helemaal geen platteland meer. Fysiek heeft de stad het land opgeslokt. Het platteland is een binnentuin geworden, met hoekjes voor aparte doelgroepen: de speeltuin voor de stedeling, de bloementuin voor de toerist, de dierentuin voor de hobbydierhouder, de moestuin voor de boer. Die laatste mag er ook zijn, want die vinden we zo innemend onbeholpen, zo recht voor de raap, zo authentiek.
Je kunt het platteland echter niet simpelweg reduceren tot een stel functies voor stadsmensen. Steden zouden het platteland moeten beschouwen als een achtertuin die door ánderen wordt beheerd. Waar de stedeling welkom is, maar niet de lakens uitdeelt. Een plek waar je leert hoe je in een gemeenschap leeft. Een plek waar je de natuur ervaart. Waar je tegenover het dominante verhaal van verstedelijking en globalisering, het unieke lokale plattelandsverhaal hoort.
Beleidsmakers hebben steeds meer moeite te bepalen wat buiten de steden gebeurt. Omdat zoveel partijen zich met het platteland bemoeien, lijkt er soms wel sprake van een strijdtoneel, waarin degene die het hardste schreeuwt aan het langste eind trekt. Bovendien, wat doen we eigenlijk met die brij aan nota’s die telkens over ons wordt uitgestort? We moeten zoeken naar onderliggende gemeenschappelijke waarden, zoals hechting, herkenbaarheid, kwaliteit van leven. Bijvoorbeeld in een van de
Landschapshuizen waar bewoners en bezoekers informatie kunnen krijgen over een bepaald gebied.
Passiviteit is passé, het platteland moet in actie komen. Dat moet ook wel, want de stroom stedelingen naar buiten weegt niet op tegen de plattelanders die naar de stad trekken, voor werk en studie. Vandaar de zorg om bevolkingskrimp. Er zit maar één ding op: stedelingen duidelijk maken dat zij niet zonder het platteland kunnen. En dat wat er nog aan platteland bestaat, zowel visueel als cultureel, behouden.
Kansen genoeg. Neem voedselproductie voor allochtonen. In het Groene Hart maakt een Hollandse melkveehouder met veel succes Turkse yoghurt. Er zijn zelfs boeren die naar de stad trekken, en ook daar aanhaken aan
multi-etnische eetgewoonten. De potentie van deze
urban farming lijkt ook in Nederland bijzonder groot. Zo vallen er overal genoeg plekken van ontmoeting te creëren om de specifieke waarden van het platteland van een nieuw glanslaagje te voorzien.
—
1 De OECD maakt een verdeling tussen ruraal en urbaan op grond van het aantal bewoners per vierkante kilometer. Een gemeente is ruraal als deze minder dan 150 bewoners per vierkante kilometer herbergt. Een regio is ruraal als meer dan 50 procent van de bevolking in een rurale gemeente woont. In Nederland voldoet één COROP-gebied aan deze OECD-definitie, namelijk Zuidoost-Friesland (met 53 procent). Zie ook I.J. Terluin [et al.] (2005) De plattelandseconomie in Nederland, LEI, Den Haag.
Foto boven: Blauwe Stad (bron: RTV Noord)
PlattelandVerrommeling
Tjirk van der Ziel
Economisch geograaf en ruraal socioloog
Over de auteur
Tjirk van der Ziel is economisch geograaf en ruraal socioloog. In 2003 promoveerde hij in Wageningen op een proefschrift over veranderingsprocessen op het platteland, met als casestudies de mkz-crisis en de trek van stedelingen naar buiten. Hij werkt momenteel parttime als docent in het hoger onderwijs. Daarnaast heeft hij zijn eigen bedrijf, GeoWritings, een journalistiek onderzoeksbureau voor duurzame relaties op het gebied van mens en natuur, stad en platteland.