We leven in tijden van crisis. Ook de creatieve economie, tot voor kort de drijvende kracht achter stedelijke ontwikkeling, blijft niet gespaard. In het recent verschenen boek ‘Nieuwe ideeën voor oude gebouwen, creatieve economie en stedelijke ontwikkeling’ stellen de auteurs dat de creatieve sector van blijvend belang is voor de herontwikkeling van gebieden en gebouwen. Maar is dit een terechte veronderstelling gegeven de huidige economische omstandigheden?
De creatieve stad is een veel bejubeld en geprezen fenomeen. Overheden en marktpartijen hebben de creatieve sector omarmd, iedere gemeente koestert zijn broedplaatsen. Je kunt tegenwoordig je agenda vullen met symposia en workshops die tot doel hebben de creatieve klasse in gemeente X of gebouw Y een plek te geven. Mijn boekenkast staat vol met boeken en artikelen die dit populaire fenomeen beschrijven.
Het boek ‘Nieuwe ideeën voor oude gebouwen’ probeert zich te onttrekken aan deze hype, al zien de samenstellers de creatieve sector ook als een onmisbare factor voor stedelijke (her)ontwikkeling. De verschillende bijdragen bieden een stevige onderbouwing voor dit uitgangspunt. Het bijna driehonderd pagina’s tellende boek staat boordevol analyses, internationale best practices en boeiende case studies op basis van proeftuinen in zeven steden, van de NDSM-werf in Amsterdam tot industrieterrein Hazemeyer in Hengelo.
Kantoorgebouw Kraanspoor in Amsterdam
Ten opzichte van veelgelezen boeken van bekende buitenlandse goeroes als Charles Landry (The Creative City) en Richard Florida (The Rise of the Creative Class) weet het beter de koppeling te maken tussen theorievorming en praktische toepassing. Interessante kost dus voor beleidsmakers en zeker een welkome aanvulling op alle bestaande literatuur.
Blinde vlekken
Toch is wel wat aan te merken op het boek. Bijvoorbeeld op de objectiviteit van een aantal auteurs. De meeste auteurs hebben aan de wieg gestaan van creatieve gebouwen en gebieden. In een van de bijdragen staat dat er een sterk urgentiegevoel is om de creatieve economie in de eigen stad ‘op de troon te zetten‘. Als loyale dienaren van ‘Koning Creativiteit’ kunnen de auteurs de legitimiteit van deze verheven positie natuurlijk niet in twijfel trekken. Terwijl de zaligverklaring van de creatieve economie als motor voor stedelijke ontwikkeling een reeks vragen oproept.
Hoe voorkom je bijvoorbeeld dat er eilanden van creatieve bedrijvigheid ontstaan zonder enige relatie met de omgeving? Denk aan de NDSM-werf, waar niemand woont en waar je ’s avonds een kanon kunt afschieten.
Kan een creatieve broedplaats ooit financieel onafhankelijk worden? Denk aan het veel bejubelde Kinetisch Noord dat de laatste jaren in financiële problemen raakte. Dit omdat de exploitatie van de broedplaats op de NDSM-werf niet kostendekkend was te krijgen. Uiteindelijk werd het door projectontwikkelaar De Principaal overgenomen. Of: hoe kun je creatieve mensen binden aan een wijk, terwijl ze op ieder moment hun laptop kunnen oppakken en zich op een andere plek – of zelfs in een andere stad of ander land – kunnen vestigen? Hoe staat het met de culturele diversiteit van creatieve milieus? Voorziet de sector ook in onderwijs en werkgelegenheid voor laaggeschoolden? En hoe ontwikkel je creatieve milieus in ‘new towns’, zoals de Bijlmer en Almere? Belangrijke vragen, waarop het boek niet direct antwoord geeft.
Deze blinde vlekken verklaren het gebrek aan (zelf)kritiek van de auteurs. Men wil afrekenen met de hype rond de creatieve stad, maar benadrukt vrijwel alleen de successen. De beschrijvingen van de zogenaamde proeftuinen eindigen steeds met een overzicht van de geleerde lessen, maar echt kritisch wordt het nooit. Het boek laat zo weinig ruimte voor discussie over de haalbaarheid en duurzaamheid van de creatieve milieus, want over het belang ervan valt kennelijk niet te twisten.
Ook is er weinig aandacht voor de allesomvattende creatieve stad. De nadruk ligt sterk op creatieve milieus – afgebakende gebieden en gebouwen, van alle gemakken voorzien – voor een selecte creatieve klasse. Het is dus niet de vraag óf je de creatieve sector moet huisvesten, maar hóe je dat moet doen. Of, zoals de voormalige projectmanager voor de herinrichting van de Westergasfabriek het stelt: “We weten nu dat creatieve economie het regenererend vermogen van (achterstands)wijken vergroot. (…) Creatieve economie zorgt voor waardestijging. Punt.” Op die manier ben je snel uitgepraat. Het werkt, dus hup, aan de slag. Waar wacht je nog op? Ontwikkelen maar.
Het creatieve bedrijfverzamelgebouw Creative Factory in Rotterdam-Zuid.
Beperkte houdbaarheid
Dit rotsvaste geloof in de waarde van de creatieve economie getuigt niet alleen van het geringe relativeringsvermogen van de auteurs, maar laat ook de beperkte houdbaarheid van veel van hun ideeën zien. Want nu, ruim een half jaar na de verschijning van de eerste druk, zijn de economische voorspellingen in het boek alweer achterhaald door de actualiteit.
We leven plotseling in een wereld in crisis, die ook de creatieve economie hard raakt. Bijna alle spelers krijgen rake klappen, van hoog tot laag en van groot tot klein. De vastgoeddivisie van Heijmans heeft het Amsterdamse Oostenburgeiland moeten verkopen. Ontwikkelaar TCN heeft een groot deel van zijn medewerkers moeten ontslaan. OMA, het kantoor van de internationaal vermaarde architect Rem Koolhaas, heeft vijftig van zijn driehonderd medewerkers laten gaan en het gerenommeerde architectenbureau van Erick van Egeraat is zelfs failliet. Ook de kunstwereld en de culturele sector zetten zich schrap voor de grote shakeout. Dit alles kan niet zonder gevolgen blijven voor de investeringen en daarmee ook niet voor het geloof in de creatieve stad.
We leven in tijden van crisis, hoe houdt de creatieve sector het hoofd boven water? (foto: FaceMePLS)
Realistische literatuur voor crisistijden
Met ‘Nieuwe ideeën voor oude gebouwen’ is geprobeerd om slimme strategieën aan te reiken voor stedelijke vernieuwing. De titel van het boek is direct ontleend aan het gedachtegoed van Jane Jacobs. Het was deze grand lady van de Amerikaanse stadssociologie en voorvechtster van de humane stadsontwikkeling, die letterlijk schreef dat oude gebouwen de noodzakelijke voorwaarde zijn voor nieuwe ideeën.
Jacobs deed haar uitspraak in de jaren zestig, toen veel Amerikaanse steden gebukt gingen onder een economische crisis. In haar woonplaats New York raakten hele wijken in verval. Om deze stedelijke suïcide te stoppen, moesten oude gebouwen volgens haar gebruikt worden voor nieuwe vitale functies.
Alleen het hedendaagse Amsterdam of Hengelo is moeilijk te vergelijken met het New York van vijftig jaar geleden. Jane Jacobs leefde aan het begin van een economische cyclus, wij aan het einde ervan. Het gebruik van oude gebo
uwen was toen bittere noodzaak, nu is het vaak een voordelige keuze.
‘Nieuwe ideeën voor oude gebouwen’ lijkt geschreven te zijn in de geest van Jane Jacobs, maar als ze nu nog leefde had ze zich als onvervalste stadsactiviste zeer waarschijnlijk onbegrepen gevoeld. Want, schrijft ze, “economische groei is geen gegeven, je moet het verdienen door jezelf bij de veters op te tillen” en “alleen diversiteit zorgt voor creativiteit en innovatie.”
Juist in tijden van crisis moet de creatieve sector zich niet opsluiten in haar eigen milieu. Creativiteit moet de straat op, de stad in, niet in een oud gebouw gaan zitten tot de bui over is. De creatieve sector kan zich niet langer isoleren in monumentale panden op exclusieve locaties.
Creativiteit moet de straat op, de stad in: Streetlab in Amsterdam Zuid-Oost (foto: Carla en Daniel Duclos)
Mijn voorspelling is dat deze geprivilegieerde positie de komende jaren (verder) onder druk komt te staan. De creatieve sector zal haar positie in de stad opnieuw moeten bevechten en moeten bedenken dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie voor de toekomst bieden. ‘Nieuwe ideeën voor oude gebouwen’ is geschreven voor tijden van overdaad en luxe.
Mijn leestip voor de auteurs van het boek is dan ook ‘The Death and Life of Great American Cities’ van Jane Jacobs. Realistische en tijdsbestendige literatuur voor crisistijden.