Iedere sector kent zijn eigen jargon; het taaltje dat alleen mensen in het vakgebied spreken en begrijpen. Voor een buitenstaander klinkt dat soms als koeterwaals in de oren. Jargon kan handig en efficiënt zijn: iedereen in het vak weet precies wat iemand bedoelt, een half woord is genoeg. Maar wat als iedereen dénkt te weten wat met bepaalde termen bedoeld wordt, maar niemand eigenlijk meer precies de betekenis weet? Is dat niet wat er aan de hand is in de ruimtelijk ordening?
Sinds ik als eindredacteur bij RUIMTEVOLK ben betrokken, krijg ik met enige regelmaat formuleringen onder ogen waar ik met de beste wil van de wereld geen chocola van kan maken. Om een idee te geven hier enkele voorbeelden: ‘Ontwikkelaars in New York krijgen een bonus als ze een handreiking doen aan het stedelijk leven’, of ’de identiteit van de publieke ruimte moet de kans krijgen om, terug te stralen naar de architectuur’, en ‘het winkelen is geoptimaliseerd’.
Een ‘handreiking doen’, is dat net zoiets als een gouden handdruk? Bij ‘identiteit die terugstraalt naar architectuur’ krijg ik associaties met Star Trek en ’beam me up, Scotty’ en sinds wanneer is het optimaliseren van winkelen een activiteit? Dat moet interessante conversatiestof geven op een borrel: “En wat doe jij zoal in het dagelijks leven?” “Wel, ik optimaliseer het winkelen.” Ondertussen is nog steeds onduidelijk of het nu betekent dat winkels makkelijker bereikbaar zijn met openbaar vervoer, de stoeprand is verlaagd, etalages aantrekkelijker zijn of dat iemand meerdere creditcards heeft.
Schilderij ‘De toren van Babel’ door Pieter Bruegel
Ook de vele advies- en projectbureaus binnen het veld van de ruimtelijke ordening grossieren in algemeenheden op hun sites. En daarin schuilt het gevaar. Want het zijn wel deze bureaus die overheden inhuren om probleemwijken aan te pakken, visies op stadsvernieuwing te schrijven, of bedrijventerreinen op nieuw in te richten. Wat te denken van de volgende tekst waarin een bureau zijn aanpak omschrijft:
“Wij zijn de smeerolie in de regie van verschillende betrokken professionals. Die regie gebeurt vanaf de woonvloer, in de gemeenschappelijke openbare ruimte. De woonkwaliteit omhoog krikken, dát is het perspectief voor de aansturing. Wij maken eerst een gedegen analyse en bieden daarna diverse scenario’s op verschillende niveaus met geformuleerde doelen en ambities. De opdrachtgever maakt vervolgens een keuze en op basis daarvan maken we een werkplan.”
Ik zie die ambtenaar bij VROM al denken: ‘Dat is nog eens waar voor je geld: een analyse, meerdere scenario’s MET doelen en ambities EN ook nog eens een werkplan! En dat alles voor dezelfde prijs, kom daar nog maar eens om in tijden van crisis.’
Het enige wat nog ontbreekt in de beschrijving van deze werkwijze zijn woorden als ‘bewonersparticipatie’ en ‘vitaal opdrachtgeversschap’, om nog een paar van die platgetreden paden te noemen.
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat een woord als ‘participatie’ in zowat ieder projectvoorstel wordt geslingerd onder het motto ‘het ‘klinkt leuk’. Maar bedoelen corporaties, overheden, maatschappelijk werk, projectontwikkelaars, architecten en planologen er wel allemaal hetzelfde mee?
Ruimtelijke ordening is een vakgebied waar meerdere disciplines en partijen betrokken bij zijn. En juist daarom lijkt het me noodzakelijk om dezelfde taal te spreken. Waarom blijven steken in al dat vage en verhullende taalgebruik? Zeg gewoon waar het op staat. Benoem man en paard, en het beestje bij de naam. Zeg niet: ‘een selectieve selecterende sociale uitwerking’, maar: ‘het weren van lage inkomensgroepen’. Dat voorkomt verkeerde aannames, onduidelijkheden en dwingt tot scherpte. Anders ben ik bang dat we met z’n allen aan het bouwen zijn aan een hele grote toren van Babylon. En we weten allemaal wat daarvan is gekomen.