Investeren in de openbare ruimte dient vele belangen, zowel ‘zachte’ als ‘harde’ belangen. Nu verschillende private partijen als projectontwikkelaars en vastgoedbedrijven in Rotterdam zich met het ontwerp en beheer van de openbare ruimte gaan bemoeien, is het nog belangrijker vinger aan de pols te houden. Want het is niet eenvoudig om te komen tot een goede afstemming tussen leefbaarheid en zakelijk rendement. De ervaringen van burgers moeten we daarbij niet uit het oog verliezen.
Om vanaf Rotterdam Centraal Station de kortste weg naar Café Dudok te nemen, kan je het beste één van de binnenhoven tussen het Schouwburgplein en de Lijnbaan dwars oversteken. Ik word aangehouden door een actieve buurtbewoner die zijn hond uitlaat, en moet mijn plan even bijstellen. De enthousiaste man blijkt voorzitter van de buurtverenging te zijn. “Eigenlijk is dit een prachtige ruimte, met dat gras en die bankjes”, legt hij uit. Wijzend naar de zesde verdieping van één van de hoge flats: “Ik heb daar een heel mooi uitzicht, en mijn tuin wordt door de gemeente netjes onderhouden.” Maar volgens hem zou er in de openbare ruimte veel meer kunnen gebeuren. “Neem nou dat plein met de bioscoop. Ongelofelijk dat daar niet gewoon allemaal terrasjes zijn. Een vreselijk ontwerp!” Zijn verhaal doet mijn lunchplan verder naar de achtergrond verdwijnen. “Waar zijn de architecten en politici eigenlijk precies mee bezig?”, vraag hij aan mij.
Schouwburgplein Rotterdam
Ik wil de man maar niet vertellen dat deze professionals hun tijd vullen met praten op symposia, het uitbrengen van boeken en het driftig toetsen op hun rekenmachine zodat ze bij de uitvoering van plannen niet voor financiële tegenvallers komen te staan. Zo vond vorig jaar november in Rotterdam een studiedag plaats bij architectuurcentrum AIR over investeringen in de publieke ruimte. Dit naar aanleiding van een oproep tijdens de laatste Architectuur Biënnale in Rotterdam, van de Van der Leeuwkring, een groep projectontwikkelaars in de Maasstad.
De Van der Leeuwkring wil graag de ‘gecultiveerde tegenstellingen tussen publieke en private partijen’ doorbreken en riep op tot ‘samenwerking met elke partij die zich betrokken en uitgedaagd voelt de publieke ruimte te verbeteren.’ Er werden 21 voorstellen ingediend waarvan er veertien uit de kring zelf kwamen.
Opvallend is dat de cases die de Van der Leeuwkring onder handen neemt alle vier uit de kring zelf komen. Van de zeven externe initiatieven die ze aangereikt kreeg, werd geen enkele gehonoreerd. Natuurlijk is een gezond eigen belang belangrijk om een ontwikkelproces tot een goed einde te brengen. Maar de vraag is toch welke ‘co-makers’, mensen die met de Kring willen samenwerken, de Van der Leeuwkring graag wil aanspreken. Het gaat het blijkbaar niet goed met de openbare ruimte: “De publieke ruimte die de gebouwen aan elkaar verbindt is vaak te schraal, gefragmenteerd niemandsland gebleven,” aldus de Van der Leeuwkring op de biënnale. De Kring is van mening dat de openbare ruimte in Rotterdam onaantrekkelijk is en bovendien niet als één geheel te ervaren. Deze nogal stevige stellingname vraagt volgens mij om een nuancering.
Een belangrijk kenmerk van de openbare ruimte is dat ze vele belangen dient. De kwaliteit van het openbaar gebied is niet alleen afhankelijk van het ontwerp en het beheer, maar ook zeker van de gebruikers van die ruimte. Soms is de inrichting van de openbare ruimte inderdaad redelijk schraal, maar de openbare ruimte is juist openbaar omdat ze én gefragmenteerd is, én via de overheid eigendom is van iedereen.
Eén van de Lijnbaanhoven in Rotterdam
Misschien moeten professionals om die reden simpelweg beter kijken en luisteren naar gebruikers van de openbare ruimte, in plaats van te spreken in onbegrijpelijk jargon. Alleen op deze wijze kan een stad en kunnen de mensen die daaraan bouwen, uit het ‘geheugen van die stad’ putten, dat verborgen zit in de vele ervaringen en inzichten van haar bewoners. Laten we daarom oprecht naar ze luisteren, omdat zij heel goed weten welke problemen er zijn en vaak goed kunnen uitleggen waardoor dat komt. Zoals de buurtbewoner met zijn hond, die haarscherp zijn vinger op de zere plek legt van het Schouwburgplein: het ontbreken van terrasjes.
Samenvattend: een top-down benadering van ontwerpers, investeerders en bestuurders aan de ene kant, en initiatieven en ideeën van onderop aan de andere kant, kunnen samen juist leiden tot een interessante openbare ruimte. Professionals zien inspraak door bewoners helaas te vaak als een instrument van ‘damage control’. Zij willen de inbreng van burgers niet te groot maken om bestaande plannen niet in gevaar te brengen. Maar juist omdat ‘tips van de straat’ niet altijd opgepikt worden in inspraakrondes en marktonderzoeken, zijn ze voor beleidsmakers van onschatbare waarde. Laten we daarom ons oor eens wat vaker te luisteren leggen.
Dit artikel vormt een tweeluik met het eerder gepubliceerde ‘Zorgen om verschraalde publieke ruimte‘ van Sjors de Vries.