Zorgen om verschraalde publieke ruimte

18 mei 2008  /  RUIMTEVOLK

Dit artikel komt uit het RUIMTEVOLK archief (2007-2017)

De kwaliteit van de openbare ruimte laat nog wel eens te wensen over. In het manifest ‘Ruimte voor Rotterdam – privaat initiatief voor publieke ruimte’ stellen zestien private partijen, verenigd in de Van der Leeuwkring, de schrale publieke ruimte in Rotterdam aan de kaak. In het verlengde van dat manifest verscheen in november 2007 de essaybundel ‘Stedelijkheid als rendement’. Maar het blijft niet bij schrijven alleen. In vier Rotterdamse wijken experimenteren ontwikkelaars en woningcorporaties momenteel met herinrichting van de openbare ruimte. Wie zegt dat de regie en verantwoordelijkheid bij de overheid ligt?

Het complexe begrip ‘stedelijkheid’ bevindt zich ergens op het snijvlak van ruimte en cultuur en gaat over levendigheid op straat, functiemenging en het ‘grote-stadsgevoel’. Het is deze ‘stedelijkheid’ die we in Nederland maar matig weten te creëren bij nieuwe stadsontwikkelingsprojecten. Neem bijvoorbeeld de oostelijke en zuidelijke IJ-oevers in Amsterdam of de Kop van Zuid in Rotterdam. Deze gebieden blinken wellicht uit qua architectuur, maar scoren nog zwaar onvoldoende qua stedelijke dynamiek. Het zijn slaap- of kantoorbuurten met stille achterafstraatjes, weinig functiemenging en een minimalistisch ingerichte openbare ruimte. Het stedelijke leven is er ver te zoeken. Is dit de kwaliteit die we anno 2008 voor ogen hebben in onze binnenstedelijke gebieden? Menig naoorlogse wijk, vaak onterecht verguisd om de stedenbouwkundige opzet, doet het beter.

artikel afbeelding

Wilhelminapier in Rotterdam (foto: Sjors de Vries)

Sympathie
Het initiatief van de Van der Leeuwkring, om het functioneren van de doorgaans schrale, nieuwe, publieke ruimte in aan de kaak te stellen, kan dan ook bij voorbaat rekenen op mijn sympathie. Dit gezelschap van prominente Rotterdamse ontwikkelaars en woningcorporaties is een initiatief van AIR, het lokale architectuurcentrum van Rotterdam. In het kader van dit initiatief bracht AIR/Van der Leeuwkring eind vorig jaar de publicatie ‘Stedelijkheid als rendement’ uit. Het is een fraaie bundel vol inspirerende essays over private initiatieven in de publieke ruimte.

Zo wijst Barrie Needham, hoogleraar planologie aan de Nijmeegse universiteit (KUN), erop dat de overheid niet de enige partij is die belang heeft bij een goed functionerende openbare ruimte, terwijl ze wel het monopolie opeist. Hij pleit voor het creatief verkennen van publiek-private samenwerkingen. Leeke Reinders, werkzaam bij het onderzoeksinstituut OTB in Delft, waarschuwt dat stedelijkheid niet voor een gat te vangen is. Het stedelijke leven is een complexe optelsom van alledaagse sociale werelden. Wie stedelijke dynamiek probeert te vangen creëren door ‘branding’ (‘Ondiep, hét wijk met lef’) baseert zich volgens Reinders op een vereenvoudigde, fictieve werkelijkheid. Met alle gevolgen van dien.

Naast deze analyses worden in het boek een aantal interessante voorbeelden aangedragen, zoals ‘incentive zoning’. Dit is een beproefd concept in de Verenigde Staten, waarbij ontwikkelaars in New York bijvoorbeeld een bonus ontvangen in de vorm van extra te realiseren vierkante meters wanneer zij in het openbaar gebied een handreiking doen aan het stedelijk leven. Een veelbelovende constructie die in Nederland navolging verdient.

Soms wordt in de bundel de plank misgeslagen, zoals in het betoog van Pauline Terreehorst, ex-directeur van het Centraal Museum. Haar visie op de totstandkoming van het recentelijk gerealiseerde en wereldberoemde Millennium Park in Chicago geeft weliswaar een interessante kijk op hoe gedeelde belangen in inspirerende samenwerkingsvormen tot een fenomenaal resultaat kan leiden, maar holt voorbij aan het doel van boek: het functioneren van het park als publieke ruimte.

artikel afbeelding

Millennium Park Chicago (foto: Sjors de Vries)

Iedereen die ooit in het Millenium Park is geweest, weet dat het park eerder de Amerikaanse bling-bling versie is van de beeldentuin van het Kröller Müller museum, dan een goed functionerende publieke ruimte in een wereldstad met dito dynamiek. Een broodje eten, zonnebaden, spelen of sporten in het park wordt bijvoorbeeld op vele manieren ontmoedigd. Kwalijke zaak in een wereldstad met toch al zo weinig verblijfsruimte. Dit soort – niet bruikbare – openbare ruimte is nu juist waar we niet op zitten te wachten in onze grote steden. Zeker niet in Rotterdam.

Vier cases
Des te interessanter vind ik het actuele vervolg op de publicatie, in de vorm van vier business cases. Op vier plekken in Rotterdam zijn experimentele projecten gestart waarin private partijen de lead nemen in het vernieuwen van openbare ruimte. Het gaat daarbij om investeringen, maar ook om inhoudelijke input, over wat nu wel en niet werkt in de openbare ruimte. Het mooie is dat deze vier projecten zich nu eens niet alleen maar bevinden op locaties met overduidelijke potentie. Toegegeven, de voet van de Erasmusbrug – waar Amvest en AM nadenken over de herinrichting van een vooralsnog wezenloos plein – biedt zichtbaar kansen. Maar Vogelaarwijk Bospolder-Tussendijken zit er ook bij. Hier onderzoekt Proper Stok samen met corporatie Com.Wonen de mogelijkheden om te ‘voorinvesteren’ in de publieke ruimte van een plein, vooruitlopend op de resultaten van de forse ingrepen in de woningvoorraad. In een andere case Rijnhaven (hier is alle grond in privaat eigendom), is het streven om met alle private partijen een aantrekkelijk, publiek waterfront vorm te geven.

De inzet van AIR/Van der Leeuwkring voor ons publieke domein is prijzenswaardig. Op 24 november 2008 is het eerstvolgende publieke debat om de vorderingen te bespreken.


Stedelijk als rendement. Privaat initiatief voor publieke ruimte.
Redactie: Arie Lengkeek/AIR
Uitgever: Trancity, Haarlem, 2007
ISBN 9789088290039

Foto boven: Jos Stoopman

Stedelijkheid



Ook interessant:

Werklandschappen als speeltuin van de toekomst

Ana Luisa Moura

Een fundament voor het verhaal van morgen

Jeroen Niemans

De ambitieuze wijk van morgen

Chris ten Dam, Gerjan Streng, Maarten Hajer, Peter Pelzer en Thijs van Spaandonk