We kunnen er niet meer om heen: de megastallen rukken op. Op het platteland zorgt hun komst voor veel onrust. De kwaliteit van het landelijk gebied komt onder druk te staan. Niemand wil een varkensflat in de achtertuin. Vandaar dat de weerstand groeit. Maar zolang we niet bereid zijn ons consumptiepatroon aan te passen, getuigt deze weerstand van hypocrisie en kortzichtigheid.
Dat het verzet tegen de bouw van megastallen voor intensieve veehouderij groeit, is goed te zien in de aandacht ervoor in de lokale media en politiek. Google ‘varkensflat’ of ‘megastal’ maar eens. In Overijssel werd onlangs een succesvol burgerinitiatief opgezet: de provincie moet zich nu uitspreken over de (on)wenselijkheid van een megastal. In Groesbeek (Gelderland) werd met succes geprotesteerd tegen een stal met meer dan 300.000 kippen. En in Noord-Brabant organiseren plattelandbewoners zich om de komst van varkensflats tegen te houden. De boodschap van de protestgroepen is overal eender: megastallen horen hier niet thuis.
Impressie van een geplande megastal in het Chijnsgoed (omgeving Maarheeze, Noord-Brabant)
De tegenstanders gebruiken drie argumenten. Ten eerste staan het welzijn en de verzorging van de dieren in megastallen te zeer onder druk. Ten tweede zijn de milieuhinder en het gevaar voor de volksgezondheid te groot. En ten derde passen de megabedrijven niet in het landschap.
In eerste instantie zijn het logische argumenten. Op de keper beschouwd, echter, blijken ze niet zo sterk.
Over het welzijn en de verzorging van de dieren constateerde de Raad voor Dieraangelegenheden in februari dat de omvang van het bedrijf in principe niet uitmaakt. Wie zich dus zorgen maakt over het welzijn van 300.000 vleeskuikens in één stal, zal dit ook moeten doen over de vleeskuikens in kleinere bedrijven. Ze krijgen immers dezelfde hoeveelheid aandacht en zorg.
Met de milieuhinder en het risico voor de volksgezondheid valt het ook wel mee. Het Milieu- en Natuurplanbureau becijferde recentelijk dat de megastallen landelijk niet tot meer milieuschade leiden. De hinder in de naaste omgeving van één megastal weegt op tegen de hinder van bijvoorbeeld vier kleine stallen.
Voor het argument dat de megastallen moeilijk zijn in te passen in het landelijk karakter, van bijvoorbeeld de gemeente Twenterand, valt wat te zeggen. Maar het is de halve waarheid: want waar past een vleesfabriek, van zeg vierduizend vleeskalveren, wel? De vraag stellen is hem beantwoorden.
Er speelt iets anders een rol. Iets dat veel fundamenteler is. Namelijk dat we niet geconfronteerd willen worden met de gevolgen van ons eigen gedrag. En dan in het bijzonder ons consumptiegedrag. Die megastallen komen er namelijk niet voor niets. Die komen er omdat we erom vragen. Nederlanders eten veel vlees (over de andere vervelende consequenties daarvan was eerder te lezen op RUIMTEVOLK). Bovendien verwachten we een onrealistische prijs-kwaliteitverhouding. We vinden het immers normaal dat een kilo drumsticks 3 euro kost. Daarvoor moet die kippen dan het liefst ook nog een paar jaar buiten hebben gerend, en meergranenvoer hebben gegeten.
Is het mogelijk dat een boer hiervan kan leven en dat we hiervoor in Nederland de ruimte hebben? Het antwoord is tweemaal nee. Daarom intensiveert de veehouderij. Om met de onredelijke consumenteisen het hoofd boven water te houden. Een megastal is dan een logische stap.
Wat speelt in de discussie over de verrommeling gaat hier ook op: we zien de achterkant van onze consumptiemaatschappij in de megastal. En dat bevalt ons niet. Terecht overigens. Het verzet tegen de megastal is exemplarisch voor de Nederlandse ruimteconsumptie: wel de lusten, niet de lasten.
Dat het Nederlandse platteland niet zit te wachten op de komst van megastallen is duidelijk. Maar we moeten de hand in eigen boezem steken. Wil je de komst van megastallen echt een halt toe roepen, dan zit er maar een ding op: betaal een eerlijke prijs voor je vlees. En sla af en toe een dagje over.